Nordic Noir, de
duistere kant van Scandinavië
Het is weer vakantietijd! Zijn we naar het zuiden geweest om
aan de Middellandse Zee in het echt een vakantiethriller te beleven, of naar
het noorden voor het duistere gevoel van de Nordic Noir?
In tegenstelling tot de vakantiethrillers, die doorgaans
door Nederlandse auteurs worden geschreven, zijn de meeste Nordic Noirs
geschreven door auteurs die in Scandinavië wonen: Noorwegen, Zweden,
Denemarken, soms IJsland - Finse Nordic Noir is mij niet bekend. Eigenlijk best
raar dat er in Nederland geen traditie bestaat van Polderthriller, ze zijn er
natuurlijk wel, maar ze worden zo niet in de markt gezet, niet in Nederland en
niet in het buitenland.
Van oudsher laat de Nordic Noir zien hoe het moet: je pakt
wat stereotypen over het land (somber en eenzaam), beschrijft het landschap (somber
en eenzaam) en authentieke inwoners (somber en eenzaam), en je laat er een
moordenaar op los. Bij voorkeur een seriemoordenaar. Dat laatste hoeft niet
realistisch te zijn, want het aantal echte moordzaken in Scandinavië blijft ver
achter bij het aantal fictieve moorden in die landen. Het zou niet goed voor de
bevolkingscijfers zijn als er echt zoveel moorden werden gepleegd.
Scandinavië, en dan met name Noorwegen en Zweden, hebben te
kampen met leeglopende dorpen. Zo’n vijftien jaar terug was er in Nederland een
campagne om werkzoekenden naar Noorwegen en Zweden te laten emigreren. Het was
de bedoeling dat je daar dan werk zou vinden/scheppen in een kleine plaats, en
dat je met de aanwezigheid van je gezin en bedrijf zou bijdragen aan de
leefbaarheid, zoals het behoud van de basisschool en de dorpswinkel. In
Nederland is dat verschijnsel ook bekend, onder meer in Noordoost-Groningen, de
Noordoostpolder en de Hoekse Waard. Daar is veel leegstand en een laag niveau
aan voorzieningen (scholen, gezondheidszorg, winkels, werk, openbaar vervoer).
Dat levert een soort spooksteden op, maar in Nederland is men veel te keurig en
sloopt men doorgaans wat vervallen dreigt te raken.
In Scandinavië laat men leegstaande huizen gewoon vervallen,
zeker als ze wat afgelegen in het bos staan. Als je in de naaldwouden van
Zweden een wandeling maakt, kun je zomaar ineens voor een “spookhuis” komen te
staan: een verlaten houten “stuga” (in Noorwegen heten ze “hytte”), het
huisraad er nog in, voor zover het niet naar buiten is gehaald door vandalen,
vervallen en rottend, alsof je er elk moment een lijk kunt aantreffen.
Dat was tenminste wat ik jaren terug in Zweden aantrof, bij
een avondwandeling. Eigenlijk ben je dan op zoek naar elanden of ander wild, en
dan ineens staat er zo’n vervallen hut langs het bospad. Met schitterende
authentieke, misschien antieke meubelen. In elk geval geen IKEA. Buiten vonden
we de restanten van een arreslee. Je vraagt je af wat er is gebeurd met zo’n
huis, dat in zijn gloriedagen zo mee had kunnen doen in het decor van Pippi
Langkous of De kinderen van Bolderburen of hoe die idyllische kinderboeken ook
heten.
Wat ik heb gezien in Scandinavië is niet het naargeestige
dat je op tv ziet in de Nordic Noir series. Op IJsland was ik nog niet (staat
op de bucketlist), Finland ook niet (ik ben bang dat de muggen, die er volop
schijnen te zijn, een kampeervakantie verpesten), maar in de andere
Scandinavische landen wel.
Noorwegen is een schitterend land, ruig, maar niet echt eng.
Het enge is meer het autorijden, op de beruchte Trollstig (Trollstigen is het
woord met -en als lidwoorduitgang), of op de vele onverharde wegen, of op wegen
waar nog (of alweer) resten sneeuw liggen. Of waar je een kudde schapen of
geiten voor de wielen krijgt. Mijn avonturen daar zijn niet zo heel spannend.
Het spannende begon er in Noorwegen mee dat de brandweer
uitrukte, omdat ik de open haard in mijn appartement had aangestoken en de
politie ook een kijkje kwam nemen. Ik zat rustig tv te kijken, drankje erbij.
Omdat na verloop van tijd de blaas geleegd wilde worden, deed ik de deur naar
de hal open om naar het toilet te gaan. In die hal hing de rookmelder, die
prompt afging vanwege de rook die vanuit de kamer die (voor mij onopgemerkt)
vol rook hing, omdat blijkbaar de schoorsteen niet goed trok - iets met een
vogelnest of zo. Het appartementencomplex werd geëvacueerd voor we daar achter
kwamen, en toen was het wachten op de brandweer.
Later in die vakantie landde een helikopter bij datzelfde
complex, maar ik heb geen idee waarom. Wel stond iedereen buiten te kijken naar
dat wentelwiekmatige geweld. Blijkbaar was men daar niet gewend dat er
spannende dingen gebeuren. Wat me trouwens doet denken aan de Zweedse actie-komediefilm
Kopps, waarin een politiebureau met sluiting wordt bedreigd, waarop de politieagenten,
die merken dat hun baan op de tocht staat, zelf maar voor wat reuring zorgen.
Een hachelijk avontuur in Noorwegen was mijn bezoek aan
Nygardsbreen (de Nygard-gletsjer). Ik had me wat verkeken op de afstand en de toegestane
maximumsnelheid, waardoor ik pas laat in de middag bij de gletsjer arriveerde.
Ik was te laat voor een tocht over de gletsjer met begeleiding van een gids.
Wel kon ik meevaren met de schipper die de gletsjerwandelaars ging ophalen,
maar dan moest ik zelf teruglopen. Hoewel de schipper best vriendelijk was
(“Waar kom je vandaan?” “Nederland.” “Huh?” “Holland.” “Ah! Ajax!” “Nee, dat is
Amsterdam.”) had hij me niet verteld dat er geen pad terug naar de
parkeerplaats was of dat de bewegwijzering door het ruwe terrein te wensen over
liet. Dus moest ik klauterend over rotsen en me door allerhande struiken
worstelend terug, strategisch de oever van het gletsjermeer volgend, met de
zonsondergang (Solnedgangen - “de zonsneergang”) op mijn hielen. Ik haalde het
gelukkig wel, maar de tocht eindigde in een terugreis naar mijn appartement
door het pikkedonker over een bergpas van 1172 meter hoog, vrijwel verlaten, op
een enkele trucker na. Een landschap waaruit ik dankbaar inspiratie heb geput
voor Stille wateren (in de Nordic Noir bundel van uitgeverij LetterRijn).
Minder hachelijk, maar wel spooky, was mijn verblijf in een
ski-oord, in september. Er lag nog geen sneeuw, maar het leek op wat bij ons
november kan zijn. Omdat ik langs de weg enorme borden zag met “Pas op, groot
gevaar wegens elanden” (iets van “Stor elg fare” las ik), vroeg ik waar die
beesten dan zaten. Nou, die komen dus niet boven de 800 meter of zo, waaruit
blijkt dat elanden en rendieren intelligenter zijn dan mensen. En als ze er al
zouden zijn, dan zou ik ze niet hebben gezien, want die bergtop met het
ski-oord zat gewoon dagenlang in de wolken waarbij ik beslist niet in de wolken
was, maar mijn toevlucht had gevonden in de sauna van de hytte. Ik kon vanuit
het raam mijn auto niet eens zien, die voor de deur stond, laat staan
Solnedgangen waarmee werd geadverteerd. En toen het wat optrok, bleef een
spooky landschap achter, met bemoste dode bomen langs stille wateren, en op een
verder verlaten hoogvlakte.
Zweden heeft een veel vriendelijker landschap dan het ruige
Noorwegen. Het ligt aan de lijzijde van het gebergte dat ervoor zorgt dat het
in Bergen, Noorwegen, zo’n 250 dagen per jaar regent. Dat is dus die stad waar
de tv serie over speurder Varg Veum zich afspeelt en deels is opgenomen. In
Zweden is het dus droger en vaker zonnig, met hoge temperaturen van een
landklimaat in de zomer.
Dat naargeestige dat je ziet in de Zweedse krimi’s heb ik er
niet gemerkt, misschien omdat ik er voornamelijk in de zomer was. Hoewel in je
eentje in een stuga op een verder verlaten camping langs de snelweg kamperen
ook niet echt een vrolijke bedoening is, al was het maar voor één nacht.
Toen ik voor de eerste keer in Zweden was, was er nog geen Øresundbrug.
We gingen met de boot van Frederikshavn (Denemarken) naar Göteborg (Zweden)
(een drama op zich omdat we een uur of drie moesten wachten voor we door de
douane konden). Toen ik later de grens moest passeren, koos ik steeds voor het
veer tussen Helsingborg (Zweden) en Helsingør (Denemarken), omdat je op de
veerboot wel even wat kunt uitrusten met wat te eten en te drinken en op de
brug niet (en de prijs van de overtocht en de tol voor de brug is hetzelfde).
Dus heb ik de spectaculairste locatie van een Scandinavische tv-thriller
gemist: Broen (Deens) of Bron (Zweeds), beter bekend als The Bridge.
Denemarken is op zijn eigen manier spectaculair. Het lijkt
zo’n onschuldig land, met maar weinig echte Deense thrillers, en als het Deens
is, dan vooral in en om Kopenhagen (København). Hoewel dat weinig zegt, want
het van het rockfestival bekende Roskilde is gewoon met de “metro” vanuit
Kopenhagen te bereiken. In dat Roskilde heb ik nog enkele benauwde ogenblikken
meegemaakt in zo’n oude Vikingboot, want het leek de mensen die mij hadden
uitgenodigd voor zo’n zeiltochtje geen probleem om met een windkracht van een
Beaufort of 6, 7 het fjord op te gaan. Nou, dat hebben we geweten: pijlsnel
vertrokken naar het noorden, maar terugkomen was een ander verhaal. Met zes man
roeien had als enige effect dat we tenminste niet verder aan lagerwal raakten.
Uiteindelijk zijn we door een motorsloep van het Vikingschipmuseum gered uit
onze hachelijke situatie. Je zou er een thriller over kunnen schrijven.
Die Denen zijn sowieso een beetje raar. Vroeger was
Denemarken veel groter, heel Zuid-Zweden (Skåne) was Deens, waardoor het erg op
elkaar lijkt qua cultuur, maar ook het noorden van Duitsland was Deens, tot
Hamburg aan toe. De Duitsers noemen dat Bundesland Schleswig-Holstein, de Denen
hebben het echter over Zuid-Jutland. En in dat Zuid-Jutland heb ik een
gruwelijk avontuur beleefd.
Ik stond met mijn tent op de Vikingcamping van Schleswig en
wilde een korte wandeling maken om enkele van de runenstenen (replica’s) van
Hedeby (Haithabu, de archeologische site van een belangrijke handelsstad uit de
Vikingtijd) te bekijken. Die archeologische vindplaats lag tegenover de
camping, dus de weg over en gaan wandelen. Fraaie runenstenen, dat wel. Ze
stonden op de plaats waar ooit de echte stenen waren aangetroffen. Een deel van
de Vikingstad Haithabu is als archeologisch park gereconstrueerd, een soort
Archeon. Het was al dicht, want het was al wat later op de dag. De schemering
viel in. Toch wilde ik de voor mij laatste runensteen in het gebied, de meest
zuidelijke, ook nog zien. Toen ik daar aankwam, hoorde ik een uiterst
merkwaardig geluid. Een soort gejank, maar dan heel erg luid. Het was bijzonder
angstaanjagend, omdat ik geen idee had waar dat geluid vandaan kwam.
Tegelijkertijd zag ik dat het tijd was om terug naar de camping te gaan. Ik kon
dezelfde weg teruggaan, of via de andere oever van de baai. Ik besloot de
andere oever te nemen. Dat gejank -misschien was het een sirene? Maar voor
welke ramp?- ging me wel op mijn zenuwen werken, dus het traject door het
verlaten moeras legde ik best vlot af. Inmiddels werd het ècht donker. Voor mij
lag het pad terug naar de camping, dwars door het bos. Waar in het moeras de
vale lucht nog voldoende licht had gegeven, was daar in het bos geen sprake
meer van: het bladerdak hield al het schemerlicht tegen en verzonk de omgeving
in diepe schaduwen. Het was te laat om terug te keren. Ik moest verder door dat
bos. Ik zag bijna geen hand voor ogen, letterlijk, als ik mijn hand voor mijn
ogen hield, zag ik slechts een vage grijze schim van een hand. Dat janken ging
ook maar door, en de stiltes ertussen waren onheilspellend. Ik was erg bang,
vooral dat ik zou vallen op het voor mij onbekende pad en dan hulpeloos alleen
gewond de nacht in moest gaan. Mobiele telefoon? Lag in de auto op te laden,
dus ik kon niemand bellen (en wie zou ik hebben moeten bellen? Het was geen
smartphone, dus geen idee wie ik in Zuid-Jutland kon bereiken voor hulp). Ik
had alleen een fototoestel mee. Geen zaklamp. Gelukkig viel ik niet, hoewel de
bosbodem er onregelmatig genoeg voor was. In het duister arriveerde ik gezond
en wel op de camping en genoot van een welverdiende nachtrust.
Ik las laatst over Susanna Janssons boek Offermossen (Het
offermoeras). Daarbij denk ik dan aan dat naargeestige moeras van het heidense
Haithabu en dat gruwelijke gejank. Ik kan me zo goed voorstellen dat daar
offers hebben plaatsgevonden.
Dat angstaanjagende gejank bleek achteraf afkomstig te zijn
van de straaljagers op een vliegveld van de Duitse luchtmacht, dat ik niet zag
door de bomen, maar dat heel dichtbij was.
Dus ondanks alle succesvolle Nordic Noir thrillers is
Scandinavië in de zomer en het najaar lang niet zo gruwelijk als wat je vermoedt
als je de thrillers op tv kijkt of de boeken leest. Zelfs de IKEA op tweede
Paasdag steekt er qua horror bleekjes bij af. Geen wonder dat de schrijvers
daar talloze seriemoordenaars aan de werkelijkheid toevoegen. Je moet wat als
je woont in een omgeving waar nooit echt iets gebeurd.
Naar welk gruwelijk oord voerde jouw vakantie je dit jaar?
Eigenlijk wil ik ooit nog eens naar Engeland, maar gezien
het aantal moorden dat alleen al in Causton, Midsomer wordt gepleegd, lijkt me
dat levensgevaarlijk!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten