zondag 12 augustus 2018

Column Jack Schlimazlnik


Nordic Noir, de duistere kant van Scandinavië

Het is weer vakantietijd! Zijn we naar het zuiden geweest om aan de Middellandse Zee in het echt een vakantiethriller te beleven, of naar het noorden voor het duistere gevoel van de Nordic Noir?

In tegenstelling tot de vakantiethrillers, die doorgaans door Nederlandse auteurs worden geschreven, zijn de meeste Nordic Noirs geschreven door auteurs die in Scandinavië wonen: Noorwegen, Zweden, Denemarken, soms IJsland - Finse Nordic Noir is mij niet bekend. Eigenlijk best raar dat er in Nederland geen traditie bestaat van Polderthriller, ze zijn er natuurlijk wel, maar ze worden zo niet in de markt gezet, niet in Nederland en niet in het buitenland.

Van oudsher laat de Nordic Noir zien hoe het moet: je pakt wat stereotypen over het land (somber en eenzaam), beschrijft het landschap (somber en eenzaam) en authentieke inwoners (somber en eenzaam), en je laat er een moordenaar op los. Bij voorkeur een seriemoordenaar. Dat laatste hoeft niet realistisch te zijn, want het aantal echte moordzaken in Scandinavië blijft ver achter bij het aantal fictieve moorden in die landen. Het zou niet goed voor de bevolkingscijfers zijn als er echt zoveel moorden werden gepleegd.

Scandinavië, en dan met name Noorwegen en Zweden, hebben te kampen met leeglopende dorpen. Zo’n vijftien jaar terug was er in Nederland een campagne om werkzoekenden naar Noorwegen en Zweden te laten emigreren. Het was de bedoeling dat je daar dan werk zou vinden/scheppen in een kleine plaats, en dat je met de aanwezigheid van je gezin en bedrijf zou bijdragen aan de leefbaarheid, zoals het behoud van de basisschool en de dorpswinkel. In Nederland is dat verschijnsel ook bekend, onder meer in Noordoost-Groningen, de Noordoostpolder en de Hoekse Waard. Daar is veel leegstand en een laag niveau aan voorzieningen (scholen, gezondheidszorg, winkels, werk, openbaar vervoer). Dat levert een soort spooksteden op, maar in Nederland is men veel te keurig en sloopt men doorgaans wat vervallen dreigt te raken.

In Scandinavië laat men leegstaande huizen gewoon vervallen, zeker als ze wat afgelegen in het bos staan. Als je in de naaldwouden van Zweden een wandeling maakt, kun je zomaar ineens voor een “spookhuis” komen te staan: een verlaten houten “stuga” (in Noorwegen heten ze “hytte”), het huisraad er nog in, voor zover het niet naar buiten is gehaald door vandalen, vervallen en rottend, alsof je er elk moment een lijk kunt aantreffen.

Dat was tenminste wat ik jaren terug in Zweden aantrof, bij een avondwandeling. Eigenlijk ben je dan op zoek naar elanden of ander wild, en dan ineens staat er zo’n vervallen hut langs het bospad. Met schitterende authentieke, misschien antieke meubelen. In elk geval geen IKEA. Buiten vonden we de restanten van een arreslee. Je vraagt je af wat er is gebeurd met zo’n huis, dat in zijn gloriedagen zo mee had kunnen doen in het decor van Pippi Langkous of De kinderen van Bolderburen of hoe die idyllische kinderboeken ook heten.

Wat ik heb gezien in Scandinavië is niet het naargeestige dat je op tv ziet in de Nordic Noir series. Op IJsland was ik nog niet (staat op de bucketlist), Finland ook niet (ik ben bang dat de muggen, die er volop schijnen te zijn, een kampeervakantie verpesten), maar in de andere Scandinavische landen wel.
Noorwegen is een schitterend land, ruig, maar niet echt eng. Het enge is meer het autorijden, op de beruchte Trollstig (Trollstigen is het woord met -en als lidwoorduitgang), of op de vele onverharde wegen, of op wegen waar nog (of alweer) resten sneeuw liggen. Of waar je een kudde schapen of geiten voor de wielen krijgt. Mijn avonturen daar zijn niet zo heel spannend.

Het spannende begon er in Noorwegen mee dat de brandweer uitrukte, omdat ik de open haard in mijn appartement had aangestoken en de politie ook een kijkje kwam nemen. Ik zat rustig tv te kijken, drankje erbij. Omdat na verloop van tijd de blaas geleegd wilde worden, deed ik de deur naar de hal open om naar het toilet te gaan. In die hal hing de rookmelder, die prompt afging vanwege de rook die vanuit de kamer die (voor mij onopgemerkt) vol rook hing, omdat blijkbaar de schoorsteen niet goed trok - iets met een vogelnest of zo. Het appartementencomplex werd geëvacueerd voor we daar achter kwamen, en toen was het wachten op de brandweer.

Later in die vakantie landde een helikopter bij datzelfde complex, maar ik heb geen idee waarom. Wel stond iedereen buiten te kijken naar dat wentelwiekmatige geweld. Blijkbaar was men daar niet gewend dat er spannende dingen gebeuren. Wat me trouwens doet denken aan de Zweedse actie-komediefilm Kopps, waarin een politiebureau met sluiting wordt bedreigd, waarop de politieagenten, die merken dat hun baan op de tocht staat, zelf maar voor wat reuring zorgen.

Een hachelijk avontuur in Noorwegen was mijn bezoek aan Nygardsbreen (de Nygard-gletsjer). Ik had me wat verkeken op de afstand en de toegestane maximumsnelheid, waardoor ik pas laat in de middag bij de gletsjer arriveerde. Ik was te laat voor een tocht over de gletsjer met begeleiding van een gids. Wel kon ik meevaren met de schipper die de gletsjerwandelaars ging ophalen, maar dan moest ik zelf teruglopen. Hoewel de schipper best vriendelijk was (“Waar kom je vandaan?” “Nederland.” “Huh?” “Holland.” “Ah! Ajax!” “Nee, dat is Amsterdam.”) had hij me niet verteld dat er geen pad terug naar de parkeerplaats was of dat de bewegwijzering door het ruwe terrein te wensen over liet. Dus moest ik klauterend over rotsen en me door allerhande struiken worstelend terug, strategisch de oever van het gletsjermeer volgend, met de zonsondergang (Solnedgangen - “de zonsneergang”) op mijn hielen. Ik haalde het gelukkig wel, maar de tocht eindigde in een terugreis naar mijn appartement door het pikkedonker over een bergpas van 1172 meter hoog, vrijwel verlaten, op een enkele trucker na. Een landschap waaruit ik dankbaar inspiratie heb geput voor Stille wateren (in de Nordic Noir bundel van uitgeverij LetterRijn).

Minder hachelijk, maar wel spooky, was mijn verblijf in een ski-oord, in september. Er lag nog geen sneeuw, maar het leek op wat bij ons november kan zijn. Omdat ik langs de weg enorme borden zag met “Pas op, groot gevaar wegens elanden” (iets van “Stor elg fare” las ik), vroeg ik waar die beesten dan zaten. Nou, die komen dus niet boven de 800 meter of zo, waaruit blijkt dat elanden en rendieren intelligenter zijn dan mensen. En als ze er al zouden zijn, dan zou ik ze niet hebben gezien, want die bergtop met het ski-oord zat gewoon dagenlang in de wolken waarbij ik beslist niet in de wolken was, maar mijn toevlucht had gevonden in de sauna van de hytte. Ik kon vanuit het raam mijn auto niet eens zien, die voor de deur stond, laat staan Solnedgangen waarmee werd geadverteerd. En toen het wat optrok, bleef een spooky landschap achter, met bemoste dode bomen langs stille wateren, en op een verder verlaten hoogvlakte.

Zweden heeft een veel vriendelijker landschap dan het ruige Noorwegen. Het ligt aan de lijzijde van het gebergte dat ervoor zorgt dat het in Bergen, Noorwegen, zo’n 250 dagen per jaar regent. Dat is dus die stad waar de tv serie over speurder Varg Veum zich afspeelt en deels is opgenomen. In Zweden is het dus droger en vaker zonnig, met hoge temperaturen van een landklimaat in de zomer.
Dat naargeestige dat je ziet in de Zweedse krimi’s heb ik er niet gemerkt, misschien omdat ik er voornamelijk in de zomer was. Hoewel in je eentje in een stuga op een verder verlaten camping langs de snelweg kamperen ook niet echt een vrolijke bedoening is, al was het maar voor één nacht.
Toen ik voor de eerste keer in Zweden was, was er nog geen Øresundbrug. We gingen met de boot van Frederikshavn (Denemarken) naar Göteborg (Zweden) (een drama op zich omdat we een uur of drie moesten wachten voor we door de douane konden). Toen ik later de grens moest passeren, koos ik steeds voor het veer tussen Helsingborg (Zweden) en Helsingør (Denemarken), omdat je op de veerboot wel even wat kunt uitrusten met wat te eten en te drinken en op de brug niet (en de prijs van de overtocht en de tol voor de brug is hetzelfde). Dus heb ik de spectaculairste locatie van een Scandinavische tv-thriller gemist: Broen (Deens) of Bron (Zweeds), beter bekend als The Bridge.
Denemarken is op zijn eigen manier spectaculair. Het lijkt zo’n onschuldig land, met maar weinig echte Deense thrillers, en als het Deens is, dan vooral in en om Kopenhagen (København). Hoewel dat weinig zegt, want het van het rockfestival bekende Roskilde is gewoon met de “metro” vanuit Kopenhagen te bereiken. In dat Roskilde heb ik nog enkele benauwde ogenblikken meegemaakt in zo’n oude Vikingboot, want het leek de mensen die mij hadden uitgenodigd voor zo’n zeiltochtje geen probleem om met een windkracht van een Beaufort of 6, 7 het fjord op te gaan. Nou, dat hebben we geweten: pijlsnel vertrokken naar het noorden, maar terugkomen was een ander verhaal. Met zes man roeien had als enige effect dat we tenminste niet verder aan lagerwal raakten. Uiteindelijk zijn we door een motorsloep van het Vikingschipmuseum gered uit onze hachelijke situatie. Je zou er een thriller over kunnen schrijven.

Die Denen zijn sowieso een beetje raar. Vroeger was Denemarken veel groter, heel Zuid-Zweden (Skåne) was Deens, waardoor het erg op elkaar lijkt qua cultuur, maar ook het noorden van Duitsland was Deens, tot Hamburg aan toe. De Duitsers noemen dat Bundesland Schleswig-Holstein, de Denen hebben het echter over Zuid-Jutland. En in dat Zuid-Jutland heb ik een gruwelijk avontuur beleefd.
Ik stond met mijn tent op de Vikingcamping van Schleswig en wilde een korte wandeling maken om enkele van de runenstenen (replica’s) van Hedeby (Haithabu, de archeologische site van een belangrijke handelsstad uit de Vikingtijd) te bekijken. Die archeologische vindplaats lag tegenover de camping, dus de weg over en gaan wandelen. Fraaie runenstenen, dat wel. Ze stonden op de plaats waar ooit de echte stenen waren aangetroffen. Een deel van de Vikingstad Haithabu is als archeologisch park gereconstrueerd, een soort Archeon. Het was al dicht, want het was al wat later op de dag. De schemering viel in. Toch wilde ik de voor mij laatste runensteen in het gebied, de meest zuidelijke, ook nog zien. Toen ik daar aankwam, hoorde ik een uiterst merkwaardig geluid. Een soort gejank, maar dan heel erg luid. Het was bijzonder angstaanjagend, omdat ik geen idee had waar dat geluid vandaan kwam. Tegelijkertijd zag ik dat het tijd was om terug naar de camping te gaan. Ik kon dezelfde weg teruggaan, of via de andere oever van de baai. Ik besloot de andere oever te nemen. Dat gejank -misschien was het een sirene? Maar voor welke ramp?- ging me wel op mijn zenuwen werken, dus het traject door het verlaten moeras legde ik best vlot af. Inmiddels werd het ècht donker. Voor mij lag het pad terug naar de camping, dwars door het bos. Waar in het moeras de vale lucht nog voldoende licht had gegeven, was daar in het bos geen sprake meer van: het bladerdak hield al het schemerlicht tegen en verzonk de omgeving in diepe schaduwen. Het was te laat om terug te keren. Ik moest verder door dat bos. Ik zag bijna geen hand voor ogen, letterlijk, als ik mijn hand voor mijn ogen hield, zag ik slechts een vage grijze schim van een hand. Dat janken ging ook maar door, en de stiltes ertussen waren onheilspellend. Ik was erg bang, vooral dat ik zou vallen op het voor mij onbekende pad en dan hulpeloos alleen gewond de nacht in moest gaan. Mobiele telefoon? Lag in de auto op te laden, dus ik kon niemand bellen (en wie zou ik hebben moeten bellen? Het was geen smartphone, dus geen idee wie ik in Zuid-Jutland kon bereiken voor hulp). Ik had alleen een fototoestel mee. Geen zaklamp. Gelukkig viel ik niet, hoewel de bosbodem er onregelmatig genoeg voor was. In het duister arriveerde ik gezond en wel op de camping en genoot van een welverdiende nachtrust.

Ik las laatst over Susanna Janssons boek Offermossen (Het offermoeras). Daarbij denk ik dan aan dat naargeestige moeras van het heidense Haithabu en dat gruwelijke gejank. Ik kan me zo goed voorstellen dat daar offers hebben plaatsgevonden.
Dat angstaanjagende gejank bleek achteraf afkomstig te zijn van de straaljagers op een vliegveld van de Duitse luchtmacht, dat ik niet zag door de bomen, maar dat heel dichtbij was.

Dus ondanks alle succesvolle Nordic Noir thrillers is Scandinavië in de zomer en het najaar lang niet zo gruwelijk als wat je vermoedt als je de thrillers op tv kijkt of de boeken leest. Zelfs de IKEA op tweede Paasdag steekt er qua horror bleekjes bij af. Geen wonder dat de schrijvers daar talloze seriemoordenaars aan de werkelijkheid toevoegen. Je moet wat als je woont in een omgeving waar nooit echt iets gebeurd.

Naar welk gruwelijk oord voerde jouw vakantie je dit jaar?

Eigenlijk wil ik ooit nog eens naar Engeland, maar gezien het aantal moorden dat alleen al in Causton, Midsomer wordt gepleegd, lijkt me dat levensgevaarlijk!

Geen opmerkingen:

Een reactie posten