Passie
voor leven
Ze loopt door de grote
deuren naar buiten en laat het gebouw, met daarin de beelden van alle
gruwelijkheden, achter zich. Langzaam loopt ze richting de parkeerplaats, waar
de bussen al staan te wachten. Achter de raampjes staren gezichten haar aan.
Sommige vol verwachting, benieuwd naar waar ze al van gehoord hebben en nu echt
gaan zien.
Anderen kijken strak voor
zich uit. De ogen nog vol van de verschrikkingen die hen zojuist zijn
voorgeschoteld.
Besluiteloos blijft ze
staan. Zal ze met de bus meerijden of neemt ze de weg, die tweeënhalve
kilometer lang, door de bossen loopt. Steeds meer mensen beklimmen de treden
naar de bussen. Laten zich opslokken door de grote, ijzeren bek, die gapend
openstaat.
Ze besluit te lopen.
Onder de bomen is het koel. De zon, die zojuist nog broeiend heet haar huid
beroerde, gaat nu schuil achter het dikke gebladerte boven haar hoofd. Vogels
fluiten en krekels tsjilpen. De wind stuurt wat extra verkoeling en in de
struiken naast het pad ritselen de takken daar waar, voor haar onzichtbare,
dieren hun weg door het bos zoeken. Alsof de natuur haar wil laten weten dat
het leven altijd doorgaat, hoe bruut en wreed gebeurtenissen ook kunnen zijn.
Bij elke stap die ze zet
volgen de holle ogen haar, de uitgemergelde gezichten. De kinderen met een blik
van een volwassenen. Zwartwit beelden, uit een tijd waarin zij nog niet
bestond, maar die zo onder haar huid gekropen zijn dat ze de pijn voelt, de
angst en het grote verdriet. Het poppenserviesje van Sara, dat nu in een
vitrine staat. Als stille aanklacht voor het leed dat het meisje is aangedaan.
De ring, ook achter glas,
gekocht voor Rachel, de bruid die nooit mocht trouwen.
Het hobbelpaard. Toen ze
ernaast stond had ze het heel even beroerd met haar vingers. De gebogen latten,
waar de benen van het paard op stonden, hadden bewogen. Op en neer. Op en neer.
Zonder vrachtje was het speelgoed doorgeschommeld. Het maakte een zacht zoevend
geluid op de houten vloer. Ze had haar ogen gesloten en had Levie gezien. Het
knulletje van anderhalf, voor wie het hobbelpaard gemaakt was, maar die met
zijn moeder ruw in een trein geladen was, slechts een koffer in haar vrije
hand, snel gevuld met wat luiers en een warme deken. De trein was teruggekeerd,
maar het hobbelpaard zou nooit meer door Levie aangespoord worden.
Hoe verder de weg leidt,
hoe stiller de vogels worden. Daar waar eerst een compleet orkest haar
begeleidde op haar wandeling, werd het steeds meer een solopartij, waarna ze
uiteindelijk ook door de laatste vogel verlaten wordt.
De krekels zetten nog wel
door. Maar waar zij eerst nog gezellig tjirpten, worden het meer en meer ijzige
kreten die schel jammeren in het verder stille bos.
Ook de wind is gaan
liggen. Alsof het zich schuilhoud voor de geesten die erbarmelijk achter de
roodwitte slagboom hangen, die steeds beter zichtbaar wordt.
Als ze het veld genaderd
is, wijken ook de bomen uiteen en is er slechts een desolate vlakte zichtbaar
met woekerend onkruid en hier en daar een dappere boom wiens taken zwaar omlaag
hangen. Treurend om het leed dat het al decennialang achtervolgt. Om het veld
staan palen, verbonden met prikkeldraad, soms twee rijen dik. Even denkt ze de
mannen te zien, wiens schouders, schonkig en krachteloos, naar benden hangen.
De vrouwen, hun pasgeborenen in hun armen, hun ogen donker, beroofd van alle hoop.
De vrouwen, hun pasgeborenen in hun armen, hun ogen donker, beroofd van alle hoop.
Alleen de kinderen spelen
nog, met takjes en steentjes. Totdat in zware laarzen gestoken voeten hun
speelwaar vertrappen en de barse stemmen het kind in het kind verdrijven.
Kort sluit ze haar ogen,
schudt bijna onmerkbaar haar hoofd, terwijl een onzichtbare hand zich om haar
keel sluit. Als ze haar ogen weer opent, is er niemand meer achter het
prikkeldraad en is ook de knijpende hand verdwenen. Een traan kruipt uit haar
ooghoek en snel veegt ze het weg.
Voor haar gaat de
slagboom open, zet ze haar voet vrijwillig op de bodem waar vele voeten
gedwongen de grond hebben betreden. De zon brand inmiddels op haar lichaam.
Zweet druppelt via haar nek, achter haar shirt. De schaarse bomen bieden
nauwelijks verkoeling en ze denkt aan hen die jaren geleden hier ook liepen.
Gebrandmerkt door mensen, om wat ze waren en waar niemand hen vroeg naar wie ze
waren. Niemand die iets wilde weten over hun dromen, hun angsten, hun leven
voordat de gekte ging heersen.
Een stukje verderop staat
een wagon. Het staal in de kleur van oud bloed. De grendels op de deuren zitten
muurvast. Kunnen slechts met kracht geopend worden door mensen die buiten de
trein staan. Als je er in zou zitten, op elkaar gepropt, warme, naar angstzweet
ruikende lijven tegen elkaar gedrukt, kon je slechts frisse lucht krijgen als
je het geluk had naast de opening in de deur te staan, dat zo klein is dat je
er nauwelijks met een hand doorheen kan reiken. Op de film in het gebouw had ze
gezien dat mensen toch hun arm door het gat naar buiten staken. Zwaaiden naar
hun geliefden die in het kamp achterbleven en voor wie de zwaaiende hand het
laatste was dat ze ooit nog van hen zouden zien.
Uit de wagon klinkt een
stem.
Salomon
Cohen, 22 jaar.
Mozes
Cohen, 45 jaar.
Betje
Polak, 11 jaar.
Esther
Meijer, 6 jaar.
Abraham
Meijer, 33 jaar.
Een lange lijst met honderdzevenduizend
namen van mensen die een leven voor zich hadden maar wiens leven eindigden. Omdat
ze geboren waren uit Joodse ouders.
Langzaam loopt ze verder.
Nog steeds is de natuur ijselijk stil. Zijn het slechts de krekels die haar
krijsend vergezellen. Ze ziet de kromgebogen spoorrails. Als een schreeuw van
wanhoop, geslaakt uit monden van mensen die werden getransporteerd via een dood
spoor.
Wanneer ze terugloopt
staat ze even stil bij de ruim honderduizend stenen die symbool staan voor elk
mens, vol hoop, vol leven, vol vreugde, maar voor wie de wrede waanzin sterker
was dan de verwachtingsvolle dromen.
Opnieuw loopt ze de wagon
voorbij. Nieuwe namen duwen fluisterend in haar rug, met strelende doch
dwingende handen, in de hoop nooit vergeten te worden.
De slagboom laat ze
achter zich, de bomen om haar heen nemen weer in aantal toe. De brandende zon wordt
opnieuw aangenaam verdreven door de vleiende wind. Het vogelorkest zwelt aan
bij elke stap die ze zet. Met elke meter die ze verwijderd raakt van het veld
vol angst toont de natuur haar, haar krachtige leven.
De droevige ogen, de
kwijnende gezichten verdwijnen naar de achtergrond.
In haar hoofd verschijnt
de moeder op het schoolplein. Die het pestgedrag van haar zoon rechtvaardigde, omdat
in de klas kinderen zaten met een leerprobleem, waardoor er soms minder
aandacht was voor haar superieure kind. Want dat is wat de moeder zag. Dat het
een kinderen zijn met een leerprobleem. Anders, en daardoor slechter, dan haar
zoon. Ze leert haar kind niet contact te zoeken met zijn klasgenootjes, vraagt
hem niet wie deze kinderen zijn. Waar ze graag mee spelen. Welke sport ze doen.
Of hij ze een keer wil uitnodigen om ze beter te leren kennen.
Ze ziet de grote berg met
reddingsvesten op Lesbos. Velen slechts gevuld met krantenpapier. Elk vest is
gedragen door een mens. Een mens met dromen, met hoop, met vreugde. Met in het
hoofd de gedachte, dat een levensgevaarlijke boottocht op een ruwe zee met
slechts een met kranten gevuld reddingsvest, veiliger was dan blijven in het
land waar ze droomden, waar ze leefden. Maar ze ziet ook de woedende menigte,
stenen gooiend naar een gemeentehuis, waar besloten wordt of deze
bootvluchtelingen in hun woonplaats een huis krijgen, waar ze misschien weer
een thuis van kunnen maken. Ze roepen dat ze deze gelukszoekers niet willen,
dat hun dochters verkracht zullen worden, dat hun huizen weggekaapt worden door
mensen uit een ander land en die hier slechts komen om hun banen in te pikken
en hun zonen te mishandelen. Een enkeling staat op. Roept op om de mensen niet
te veroordelen om wat ze zijn maar om af te wachten wie ze zijn. Maar het zijn
slechts fluisteringen in de schreeuwende menigte.
Op haar netvlies
verschijnt een poster. Me twee netjes geklede mannen, die elkaar zoenen. In
flarden gescheurd hangt deze troosteloos in het bushokje. Ontrokken door ouders
aan de ogen van hun kinderen. Om ze niet te confronteren met een vorm van
liefde die ze niet begrijpen en die ze daarom liever verwoesten. Omdat hun
kinderen uitleggen dat elke vorm van liefde er mag zijn, beangstigender is.
Ze drukt op het knopje
van haar autosleutel. Vriendelijk knipoogt haar auto naar haar. Voorzichtig
rijdt ze de parkeerplaats af. Ze wacht voor een hoogbejaarde moeder aan de arm
van haar zoon, die schuifelend de weg oversteekt. Zijn hand liefdevol en
beschermend op haar arm.
Aan de overkant rennen
een jongetje en een meisje over de stoep. Het jongetje valt. Even staat zijn
mond open, in een stil protest. Dan dringt zijn schreeuw haar auto binnen. Een
vrouw komt aangehold. Tilt het kind op, kust op het kapotte knietje. De
bejaarde vrouw glimlacht.
Een donkere man loopt
hand in hand met een blonde adonis. Het jongetje vergeet zijn pijnlijke val,
kijkt met grote ogen de twee mannen aan. De vrouw tikt hem, met hoogrode
wangen, zachtjes tegen het achterhoofd. De twee mannen laten elkaar los, lachen
vriendelijk naar het jongetje. De moeder lacht ongemakkelijk terug. Opnieuw
vinden de handen elkaar. Ze lopen naar de bus, waar de gapende mond hen
inslikt. Ook de moeder met de twee kinderen wordt verzwolgen door het ijzeren
gevaar. De busdeuren schuiven dicht en gaan even later sissend weer open om de
bejaarde moeder en haar zoon binnen te laten.
Ze ziet nog net hoe de
jonge moeder zich omdraait op haar stoel, een praatje maakt met de donkere man
en zijn knappe vriend die achter haar zitten. De bus rijdt voorbij, slaat de
lange weg door het bos in.
Haar hoofd doet wat het
automatisch doet. Het smeed letters tot woorden. Laat ze overgaan in zinnen. Haar
hersenen vormen een geheel. Omdat schrijven haar passie is. Net zoals ze mensen
hartstochtelijk liefheeft.
In haar hoofd ontstaat
een verhaal, over een plek die we nooit mogen vergeten, over mensen die hun
leven verloren aan de gruwelijkheden van onverdraagzaamheid.
Wat een prachtig verteld verhaal. Zo waar en zo beeldend, ik die meewandel door het bos, de natuur om me heen met geluid en dan al lopend de stilte. De stilte van de duizenden mensen die niet meer teruggekomen zijn. En wij .... wij lopen terug door het bos en lopen gewoon onze vrijheid tegemoet. Gewoon, het leven van alledag gaat gewoon weer verder.
BeantwoordenVerwijderenDankjewel Esther voor dit ontroerende verhaal. Het is goed dat we af en toe over de schouder terugkijken in het verleden, wat ook elke dag nog heel dichtbij is.
Liefs xx
Wat een mooie reactie Lies
BeantwoordenVerwijderenbedankt voor dit mooie verhaal!
BeantwoordenVerwijderen