zaterdag 26 juni 2021

Column Benny Baudewyns

 

Dikke vrienden

 

Een tijdje geleden ging er op Thrillerlezers de vraag rond: houd je van dunne of dikke boeken? De vraag intrigeerde me omdat ik er vaak zelf mee geconfronteerd word. Als ik in een boekhandel in het aanbod snuister, gaat mijn aandacht en interesse bijna altijd uit naar dikke boeken. (Zoals we met een leuk woord in Vlaanderen zeggen: een dikke “klepper”). Ik houd van omvangrijke verhaallijnen, die vaak aanzienlijke periodes overspannen en waar je dus als lezer een tijdje mee bezig bent. “Dunnertjes” zijn dus aan mij niet besteed. Ik heb het bijvoorbeeld heel moeilijk met Simenon of Baantjer. Je hoort me hier niet verklaren dat die verhalen slecht zijn geschreven, wel integendeel. Maar ze trekken mijn aandacht niet, het is alsof iets in me zegt dat ze de moeite niet zijn om aan te beginnen. Als ik ze dan toch lees, krijg ik de indruk dat ik een korte samenvatting van het verhaal doorneem.

Even terzijde, voor ik verder ga. Hoe dik is een dik boek? Misschien moeten we dit eerst even uitklaren. Ik hoor soms dat een roman van vijfhonderd pagina’s als een serieuze brok wordt bestempeld. Dat is het ook, maar soms speel ik als lezer toch in een hogere klasse. Ik kan het niet helpen: een vuistdik exemplaar van pakweg achthonderd of meer pagina’s zal automatisch mijn aandacht trekken, ongeacht het genre of de auteur. Absolute top voor mij zijn de romans van Ken Follet. Pilaren van de Aarde, of Brug naar de Hemel, of nog zijn Century trilogie (Val der Titanen, Nacht van het Kwaad en Kou uit het Oosten). Allemaal kleppers van rond de duizend pagina’s en allemaal verslonden als zat er een woeste wolf achter me aan. De Zwerm van Frank Schätzing, of Limiet, ecologische thrillers van elfhonderd pagina’s (wie doet beter?). Meesterlijk vond ik deze boeken.

Nu we toch even op een zijspoor staan, dient een volgende vraag zich aan: zijn alle dikke boeken goed? Natuurlijk niet, maar dat heeft niks met het volume te maken. Er zijn goede en minder goede boeken in alle diktes en lengtes. Kleppers hebben wel een bijkomende handicap: juist door hun lengte sluipt het spook van de langdradigheid veel sneller naar binnen. Auteurs nemen de tijd (en de plaats) om een en ander uitvoerig uit de doeken te doen. Als dat het verhaal ten goede komt, mij niet gelaten. Maar als ik voel dat de informatie er wordt bij gesleurd, omdat ze nu eenmaal voor handen was, durf ik wel eens een zucht te produceren. Ik moet er eerlijkheidshalve bijvoegen dat dit voor elk model roman geldt, ook dunne kunnen op dit gebied wel eens uit de bocht gaan.

Terug naar het hoofdspoor nu. Waar wil ik heen met deze lange inleiding? Gewoon om te zeggen dat ik mijn voorliefde voor kleppers ook probeer door te duwen in mijn eigen thrillers. Ik heb altijd geprobeerd om heerlijk omvangrijke verhaallijnen in mijn boeken te stoppen. Ik maakte vaak sprongen in de tijd van vele tientallen jaren (De Emerson Locomotief, drie generaties over bijna een eeuw). Mijn Walpurgis-duo (Het Walpurgis Nachtmerrie en Walpurgis Archief), toch beiden vlotjes over de vijfhonderd pagina’s. Steeds waakzaam natuurlijk dat mijn verhaal een behoorlijke vaart had. Waar ik, denk ik, vrij goed in geslaagd ben aangezien ik veel positieve reacties kreeg.

Opgepast, nu komt het. Twee jaar geleden had ik het idee opgevat om mijn ultieme dikke klepper te schrijven. Er kwam me een verhaal aanvaren waar ik wel wat mee kon. Een mysterieus voorval in het Pruisen van 1935 en de geschiedenis van vier personages, helemaal tot in 1970, die allemaal iets met dat voorval hadden te maken. Een titel zweefde mijn hoofd binnen: Het Buchinsky-incident. Ik trok mijn stoute schoenen aan en mikte op duizend pagina’s. Bijna meteen had ik een leuk uitgangspunt: al in de eerste alinea wordt de titel van het boek helemaal duidelijk. De rest vlotte echter minder. De levens van de vier personages, die zich afspeelden op verschillende plekken op aarde, vergden een boel opzoekingen. Te meer daar ik een spielerei had bedacht: in de loop van het verhaal kruisen historische figuren het pad van mijn personages. Halfweg het script kreeg ik een dip. Dat maak ik wel meer mee, ik schrijf namelijk zonder vooropgesteld plan en soms raak ik mijn eigen draad kwijt. Er kwam een lange pauze, waarin ik Moordgriet schreef, een thriller die nu in oktober op de markt komt. Toch nam ik Buchinsky daarna weer ter hand en opeens had ik de oplossing voor de impasse. Volgden nog maanden van hard labeur, maar ik haalde de eindstreep. Eentje waar ik heel fier op ben. Het manuscript telt tweehonderdduizend woorden, wat ik boekvorm neerkomt op negenhonderd pagina’s.

Ik dus fier als een gieter naar de uitgever. Nu komt de ontnuchterende clou van dit betoog. Bij het uitgeven van een boek moet de uitgever natuurlijk met een boel economische factoren rekening houden. De allerbelangrijkste is wel: een boek moet winstgevend zijn, anders kunnen ze beter de deuren sluiten. Hebben jullie al gemerkt dat de prijs van een boek van pakweg tweehonderd pagina’s niet zo gek veel verschilt van eentje van vijfhonderd of meer? Dit terwijl een boek van vijfhonderd meer kosten met zich meebrengt, met name de redactie en het verbeterwerk.  Met andere woorden: een uitgever maakt per stuk meer winst op een dun dan op een dik boek. Dat maakt in principe voor een uitgever niet uit, hij gaat voor kwaliteit ongeacht de omvang. Maar… er is een grote maar. Een zeer belangrijke factor in dit verhaal: hoeveel verkoopt een auteur? Bestsellerauteurs hoeven zich hierom geen zorgen te maken: of ze nu een dun velletje of een klepper afleveren, de uitgever brengt het op de markt en is zeker van winst.

Bij mij ligt dit enigszins anders. Ik moet er niet flauw over doen, ik ben nooit een goedverkopende auteur geweest. Jullie mogen dit gerust weten: tien, vijftien jaar geleden verkocht ik van elke titel ergens rond de tweeduizend exemplaren (waar Aspe in die tijd vijfenzeventigduizend haalde). In de loop der jaren is dat aantal steeds gezakt. Schrijf ik slechtere boeken? Neen, het is een algemeen voorkomend fenomeen. Er worden blijkbaar minder boeken gekocht, elke auteur ziet zijn cijfers dalen (uitzonderingen zijn er altijd, gelukkig zijn er nog collega’s die goed in de markt liggen). Op dit moment zit ik aan een verkoop van nauwelijks zeshonderd exemplaren. Ik zit dus in de gevarenzone. Dit betekent dat de kosten van de productie van een boek gevaarlijk dicht in de buurt van de geschatte verkoopcijfers komen. Geen enkele uitgever met zakelijk instinct neemt het risico om een verlieslatend product op de markt te brengen. Ik heb zelf lang genoeg in de zakenwereld gestaan om dit ten volle te begrijpen.

Waar het dus op aankomt is: de kosten voor de productie van Het Buchinsky-incident lopen te hoog op ten opzichte van de verkoopprognose. Een harde realiteit, maar zo is de realiteit nu eenmaal. Het ziet er dus niet naar uit dat mijn klepper op de markt komt. Heel spijtig, maar ik begrijp de beslissing van de uitgever. Ik zal in de toekomst mijn voorliefde voor kleppers opzij moeten schuiven en dunnere verhalen pennen. Moordgriet zal in die lijn liggen. Een keitof verhaal, al zeg ik het zelf, samengebald in een manuscript van zeventigduizend woorden, wat zo’n tweehonderdvijftig bladzijden plezier zal opleveren.

Hihi, een knotsgekke gedachte speelt opeens door mijn hoofd! Misschien is er een mogelijke oplossing. Geen crowdfunding, maar wat als iemand nu eens een crowdbuying organiseerde? Als duizend mensen de belofte doen mijn Buchinsky te kopen en dat geld op een veilige rekening zetten, dan komt het boek er!

Alle gekheid op een stokje: laat maar. Ik keerde de zakenwereld jaren geleden de rug toe en ben niet van plan me in zo’n avontuur te storten. Ik blijf met veel plezier (dunnere) thrillers verzinnen en ik weet dat jullie ze, ongeacht het volume, met evenveel plezier zullen lezen. Zo blijven we allemaal dikke vrienden!

 

Benny Baudewyns.       

2 opmerkingen:

  1. Ik ga direct akkoord om die dikke klepper te lezen. Dus al 1 exemplaar verkocht.

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Leuk geschreven...zsazsa

    BeantwoordenVerwijderen