Dikke
vrienden
Een tijdje geleden ging er op
Thrillerlezers de vraag rond: houd je van dunne of dikke boeken? De vraag
intrigeerde me omdat ik er vaak zelf mee geconfronteerd word. Als ik in een
boekhandel in het aanbod snuister, gaat mijn aandacht en interesse bijna altijd
uit naar dikke boeken. (Zoals we met een leuk woord in Vlaanderen zeggen: een
dikke “klepper”). Ik houd van omvangrijke verhaallijnen, die vaak aanzienlijke
periodes overspannen en waar je dus als lezer een tijdje mee bezig bent.
“Dunnertjes” zijn dus aan mij niet besteed. Ik heb het bijvoorbeeld heel
moeilijk met Simenon of Baantjer. Je hoort me hier niet verklaren dat die
verhalen slecht zijn geschreven, wel integendeel. Maar ze trekken mijn aandacht
niet, het is alsof iets in me zegt dat ze de moeite niet zijn om aan te beginnen.
Als ik ze dan toch lees, krijg ik de indruk dat ik een korte samenvatting van
het verhaal doorneem.
Even terzijde, voor ik verder
ga. Hoe dik is een dik boek? Misschien moeten we dit eerst even uitklaren. Ik
hoor soms dat een roman van vijfhonderd pagina’s als een serieuze brok wordt
bestempeld. Dat is het ook, maar soms speel ik als lezer toch in een hogere
klasse. Ik kan het niet helpen: een vuistdik exemplaar van pakweg achthonderd
of meer pagina’s zal automatisch mijn aandacht trekken, ongeacht het genre of
de auteur. Absolute top voor mij zijn de romans van Ken Follet. Pilaren van de
Aarde, of Brug naar de Hemel, of nog zijn Century trilogie (Val der Titanen,
Nacht van het Kwaad en Kou uit het Oosten). Allemaal kleppers van rond de
duizend pagina’s en allemaal verslonden als zat er een woeste wolf achter me
aan. De Zwerm van Frank Schätzing, of Limiet, ecologische thrillers van
elfhonderd pagina’s (wie doet beter?). Meesterlijk vond ik deze boeken.
Nu we toch even op een
zijspoor staan, dient een volgende vraag zich aan: zijn alle dikke boeken goed?
Natuurlijk niet, maar dat heeft niks met het volume te maken. Er zijn goede en
minder goede boeken in alle diktes en lengtes. Kleppers hebben wel een bijkomende
handicap: juist door hun lengte sluipt het spook van de langdradigheid veel
sneller naar binnen. Auteurs nemen de tijd (en de plaats) om een en ander
uitvoerig uit de doeken te doen. Als dat het verhaal ten goede komt, mij niet
gelaten. Maar als ik voel dat de informatie er wordt bij gesleurd, omdat ze nu
eenmaal voor handen was, durf ik wel eens een zucht te produceren. Ik moet er
eerlijkheidshalve bijvoegen dat dit voor elk model roman geldt, ook dunne
kunnen op dit gebied wel eens uit de bocht gaan.
Terug naar het hoofdspoor nu.
Waar wil ik heen met deze lange inleiding? Gewoon om te zeggen dat ik mijn
voorliefde voor kleppers ook probeer door te duwen in mijn eigen thrillers. Ik
heb altijd geprobeerd om heerlijk omvangrijke verhaallijnen in mijn boeken te
stoppen. Ik maakte vaak sprongen in de tijd van vele tientallen jaren (De
Emerson Locomotief, drie generaties over bijna een eeuw). Mijn Walpurgis-duo
(Het Walpurgis Nachtmerrie en Walpurgis Archief), toch beiden vlotjes over de
vijfhonderd pagina’s. Steeds waakzaam natuurlijk dat mijn verhaal een
behoorlijke vaart had. Waar ik, denk ik, vrij goed in geslaagd ben aangezien ik
veel positieve reacties kreeg.
Opgepast, nu komt het. Twee
jaar geleden had ik het idee opgevat om mijn ultieme dikke klepper te
schrijven. Er kwam me een verhaal aanvaren waar ik wel wat mee kon. Een
mysterieus voorval in het Pruisen van 1935 en de geschiedenis van vier
personages, helemaal tot in 1970, die allemaal iets met dat voorval hadden te
maken. Een titel zweefde mijn hoofd binnen: Het Buchinsky-incident. Ik trok
mijn stoute schoenen aan en mikte op duizend pagina’s. Bijna meteen had ik een
leuk uitgangspunt: al in de eerste alinea wordt de titel van het boek helemaal
duidelijk. De rest vlotte echter minder. De levens van de vier personages, die
zich afspeelden op verschillende plekken op aarde, vergden een boel
opzoekingen. Te meer daar ik een spielerei had bedacht: in de loop van het
verhaal kruisen historische figuren het pad van mijn personages. Halfweg het
script kreeg ik een dip. Dat maak ik wel meer mee, ik schrijf namelijk zonder
vooropgesteld plan en soms raak ik mijn eigen draad kwijt. Er kwam een lange pauze,
waarin ik Moordgriet schreef, een thriller die nu in oktober op de markt komt.
Toch nam ik Buchinsky daarna weer ter hand en opeens had ik de oplossing voor
de impasse. Volgden nog maanden van hard labeur, maar ik haalde de eindstreep.
Eentje waar ik heel fier op ben. Het manuscript telt tweehonderdduizend
woorden, wat ik boekvorm neerkomt op negenhonderd pagina’s.
Ik dus fier als een gieter
naar de uitgever. Nu komt de ontnuchterende clou van dit betoog. Bij het
uitgeven van een boek moet de uitgever natuurlijk met een boel economische
factoren rekening houden. De allerbelangrijkste is wel: een boek moet winstgevend
zijn, anders kunnen ze beter de deuren sluiten. Hebben jullie al gemerkt dat de
prijs van een boek van pakweg tweehonderd pagina’s niet zo gek veel verschilt
van eentje van vijfhonderd of meer? Dit terwijl een boek van vijfhonderd meer
kosten met zich meebrengt, met name de redactie en het verbeterwerk. Met andere woorden: een uitgever maakt per
stuk meer winst op een dun dan op een dik boek. Dat maakt in principe voor een
uitgever niet uit, hij gaat voor kwaliteit ongeacht de omvang. Maar… er is een
grote maar. Een zeer belangrijke factor in dit verhaal: hoeveel verkoopt een
auteur? Bestsellerauteurs hoeven zich hierom geen zorgen te maken: of ze nu een
dun velletje of een klepper afleveren, de uitgever brengt het op de markt en is
zeker van winst.
Bij mij ligt dit enigszins
anders. Ik moet er niet flauw over doen, ik ben nooit een goedverkopende auteur
geweest. Jullie mogen dit gerust weten: tien, vijftien jaar geleden verkocht ik
van elke titel ergens rond de tweeduizend exemplaren (waar Aspe in die tijd
vijfenzeventigduizend haalde). In de loop der jaren is dat aantal steeds
gezakt. Schrijf ik slechtere boeken? Neen, het is een algemeen voorkomend
fenomeen. Er worden blijkbaar minder boeken gekocht, elke auteur ziet zijn
cijfers dalen (uitzonderingen zijn er altijd, gelukkig zijn er nog collega’s
die goed in de markt liggen). Op dit moment zit ik aan een verkoop van
nauwelijks zeshonderd exemplaren. Ik zit dus in de gevarenzone. Dit betekent
dat de kosten van de productie van een boek gevaarlijk dicht in de buurt van de
geschatte verkoopcijfers komen. Geen enkele uitgever met zakelijk instinct
neemt het risico om een verlieslatend product op de markt te brengen. Ik heb
zelf lang genoeg in de zakenwereld gestaan om dit ten volle te begrijpen.
Waar het dus op aankomt is: de
kosten voor de productie van Het Buchinsky-incident lopen te hoog op ten
opzichte van de verkoopprognose. Een harde realiteit, maar zo is de realiteit
nu eenmaal. Het ziet er dus niet naar uit dat mijn klepper op de markt komt. Heel
spijtig, maar ik begrijp de beslissing van de uitgever. Ik zal in de toekomst
mijn voorliefde voor kleppers opzij moeten schuiven en dunnere verhalen pennen.
Moordgriet zal in die lijn liggen. Een keitof verhaal, al zeg ik het zelf, samengebald
in een manuscript van zeventigduizend woorden, wat zo’n tweehonderdvijftig
bladzijden plezier zal opleveren.
Hihi, een knotsgekke gedachte
speelt opeens door mijn hoofd! Misschien is er een mogelijke oplossing. Geen
crowdfunding, maar wat als iemand nu eens een crowdbuying organiseerde? Als
duizend mensen de belofte doen mijn Buchinsky te kopen en dat geld op een
veilige rekening zetten, dan komt het boek er!
Alle gekheid op een stokje:
laat maar. Ik keerde de zakenwereld jaren geleden de rug toe en ben niet van
plan me in zo’n avontuur te storten. Ik blijf met veel plezier (dunnere)
thrillers verzinnen en ik weet dat jullie ze, ongeacht het volume, met evenveel
plezier zullen lezen. Zo blijven we allemaal dikke vrienden!
Benny Baudewyns.
Ik ga direct akkoord om die dikke klepper te lezen. Dus al 1 exemplaar verkocht.
BeantwoordenVerwijderenLeuk geschreven...zsazsa
BeantwoordenVerwijderen