zaterdag 10 maart 2018

Het klagende lijk deel 8 door Nancy Elferink


‘Is hij rustig?’ wilde Dams weten voordat hij de celdeur opentrok.
Sjoerd zat op het eenvoudige betonnen bankje in een cel van amper twee bij twee meter. Zijn armen had hij om zijn opgetrokken benen geslagen en met zijn hoofd leunend op zijn knieën snifte hij nog wat na. Hij had zijn knokkels kapotgeslagen tegen de stenen muur tot alle agressie was verdwenen en hij alleen nog maar kon huilen. De cel, de stilte, het was wel even prettig om alleen te zijn. Even geen irritante personen met vervelende opmerkingen om hem heen.
Sjoerd schrok zo hevig dat hij net iets te hard zijn hoofd optilde en met zijn achterhoofd tegen de muur belandde. Een vloek schoot over zijn lippen en in een reflex greep hij naar achterhoofd. Kermend van de pijn keek hij de rechercheurs verwijtend aan. Vluchtig wreef hij over zijn vochtige wangen.
Het drong tot Wout door dat hij Sjoerd eerder had gezien. Hij had destijds alleen geen acht geslagen op de zoon van de huishoudhulp. Sjoerds gezicht was hem niet bepaald bijgebleven. Het gezicht van de creep uit de kroeg wel en laat dat nu de knul zijn die hier in de cel zit.
‘Jij wilt ons spreken?’
Sjoerd zette zijn voeten op de vloer en schudde bedeesd zijn hoofd. Volgzaam slenterde hij achter de heren aan door de cellengang. Te krap om elkander te passeren hielden ze stop bij de arrestantentoiletten waar zojuist iemand een deur opengooide. Met grote ogen keek Sjoerd de jongeman aan.
Arnoud knikte naar de rechercheurs.
‘Neem plaats, we komen zo bij je’, gebood Dams Sjoerd toen ze bij de verhoorkamer aankwamen. Dams drukte de deur dicht.
‘Zag je dat knul?’ fluisterde de Ouwe. ‘Die twee kennen elkaar.’
Dams legde zijn wijsvinger op zijn lippen alvorens ze de verhoorkamer binnen gingen en liet zich op de zitting van de bureaustoel zakken.
Sjoerd klemde zijn handen tussen zijn bovenbenen. Waar moest hij beginnen? Geen tijd om nu een watje uit te hangen. Hij rechtte zijn rug en gooide zijn kin achterover. Gewoon rechtuit, zonder er doekjes om te winden, dat was het beste.
‘Ma is niet de laatste geweest die Hennie nog heeft gezien’, gooide hij het eruit.
Zo, dat luchtte vreselijk op. Hij had er lang genoeg mee gelopen en wilde nu open kaart spelen. Zijn zwijgen had hem enorm in de weg gezeten. Hij draaide zijn polsen en hield beide armen gestrekt voor zijn lichaam. Hij was bereid de gevolgen van zijn daad onder ogen te zien. Daar had hij lang en zorgvuldig over nagedacht.
Beide rechercheurs trokken een wenkbrauw omhoog. Bekende hij nu de moord op Hennie? Zou het zo simpel eindigen?
‘Ach Sjoerd, doe die armen omlaag en vertel ons eerst eens wat je daarmee bedoelt’, zei Dams op monotone toon.
Sjoerd begon te vertellen dat hij zijn moeder thuis had horen komen, haar woede en verdriet waren hem door merg en been gegaan. Hij vertelde dat hij in een boze bui, dezelfde avond nog, Hennie had opgezocht. Hoe hij Hennie bij de keel had gegrepen en dat het waarschijnlijk zijn dood was geworden. Alhoewel hij ook zeker wist dat Hennie nog leefde toen hij de villa verliet, wist hij ook zeker dat hij Hennie had vermoord.
‘Als hij nog leefde bij vertrek, dan ben je toch niet de moordenaar?’
‘Wie zegt dat hij niet later aan zijn verwondingen is overleden!’ snauwde Sjoerd.
Dams schoot in de lach, maar Sjoerds bloed begon opnieuw te koken. Hij voelde zich uitgelachen en totaal niet serieus genomen. Wat een onprofessionele zak.
Sjoerd wist niet dat Gijzen had verklaard dat de rode striemen niet de doodsoorzaak waren geweest. Als dit het hele verhaal was, was Sjoerd zeker niet de moordenaar van Hennie. Toch konden de rechercheurs Sjoerd nog niet geheel als moordenaar uitsluiten. Het waren Sjoerds woorden en niet gestaafd op feiten voortvloeiend uit het onderzoek. Vooralsnog leek het erop dat Sjoerd de laatste persoon was die Hennie in leven had gezien.
‘Hoe laat was je bij Hennie?’ wilde Wout weten.
Sjoerd donkere ogen spuwden vuur. Alsof dat er nog toe deed! Hij had Hennie vermoordt en niet zijn moeder, konden die kerels dat nou niet tussen hun verdomde oren krijgen? Hij was in elk geval nadat zijn moeder de villa had verlaten nog bij Hennie geweest.
‘Wat is er vandaag gebeurd?’ sloeg Dams een andere weg in toen hij bemerkte dat Sjoerd niets meer wilde verklaren.
Sjoerd gebaarde wild en ongecontroleerd met zijn armen en gooide vervolgens zijn hoofd met een diepe zucht op het bureau. Wat begrepen ze nu niet? Hij wilde het helemaal niet over het voorval van vandaag hebben. Hierover had hij al met de agenten gesproken. Het was gewoon een gevolg geweest, de bekende druppel, je kent dat wel.
‘Verdomme, jullie moeten toch hebben gezien dat die kerel de strot is dichtgedrukt, stelletje prutsers!?’ sloeg hij met gebalde vuist op het bureau. Hij klakte zijn tong en wendde zijn hoofd af van de rechercheurs. Er viel een lange stilte waarop Sjoerd besloot het gebeuren toch maar voor de tweede keer te vertellen.
Hij had ruzie gekregen op school omdat ze zijn moeder hadden beschuldigd. Het hele dorp sprak over haar. Lovende woorden weliswaar, maar hij vond het vreselijk. Iedereen ging er namelijk vanuit dat zijn moeder geld had gestolen en Hennie had vermoord. Overal waar hij kwam had hij groepjes horen smoezen. Goed van haar! Maar ze hielden zich stil in zijn nabijheid. Hij was niet dom. Hij wist best wel dat ze over hem spraken of over zijn moeder. En laat dat nu voelen alsof ze hem met een dolk tussen de ribben staken.
Vandaag was een van de jongens bij hem gekomen en had hem een schouderklop gegeven. De eerste die tegen hem durfde te zeggen dat hij trots was dat zijn moeder Hennie om zeep had geholpen. Hij had zich niets bedacht, omgedraaid en voordat hij het wist had zijn vuist het linkeroog van de jongen geraakt. Het was op een fikse worsteling uitgedraaid. Spijt had hij zeker niet, pijnlijke knokkels wel. Het moest maar eens gebeurd zijn met al die roddels. Hij wist namelijk hoe het zat. Zolang hij bleef zwijgen zou zijn moeder verdachte blijven. Hij had Hennie vermoordt, niet zij!
Het werd stil. De rechercheurs bleven hem aanstaren.
‘Nou? Wat gaan jullie nu doen?’ keek Sjoerd de heren aan. Hij vouwde zijn handen achter zijn hoofd en staarde afwachtend naar het plafond.
 ‘Nog een keer dan’, kwam hij voorover leunen. ‘Ik heb het gedaan. Ik ben later op de avond nog een keer naar de villa gegaan. Ik heb zijn strot toen helemaal dicht geknepen. Nou goed?’
‘Weet je knul, ga lekker naar huis. Je hebt al een verklaring afgelegd inzake de mishandeling. Kom morgen nog maar even terug, dan zullen wij je verklaring tikken over de avond van Hennies overlijden. Weet wel dat het afleggen van een valse verklaring strafbaar is.’
Sjoerd stond hoofdschuddend op. Ze stonken er niet in. Waarom zou hij ook een tweede keer naar de woning zijn gegaan. Het was een stomme wanhopige zet om zijn moeder vrij te pleiten.
‘Nog één vraagje?’ zei Dams.
‘Waar ken jij Arnoud Verwer van?’
‘Hoezo?’
‘Gewoon een vraag.’
‘Van school. Ik heb weleens met hem gesproken over Hennie. Ze hadden dezelfde achternaam en ik was gewoon nieuwsgierig. Daar is toch niets mis mee?’
‘Zeker niet.’
Sjoerd zuchtte.
 ‘Ik heb Arnoud toen verteld dat mijn moeder bij zijn oom in de huishouding werkte, meer niet.’
Dams knikte.  


Prinsen had de datum in een overlijdensadvertentie zien staan. Hij stond in dubio of hij naar de begrafenis moest gaan. Enerzijds zou het opnieuw frustratie opwekken, aan de andere kant was dat toch het minste wat hij kon doen. Afronden, definitief.
Nu Hennie was overleden was er een enorme rust over hem heen gekomen. De laatste paar dagen had hij minder last van hartkloppingen en aanvallen van angst gehad, waarbij zijn zweetklieren weer enigszins normaal functioneerden. Eerder had hij zijn klachten gegeven op overspannenheid, stress en werkdruk. Nu wist hij dat Hennie de oorzaak van al zijn klachten was geweest.
Maar met het lezen van de advertentie voelde hij zijn adrenaline weer stijgen en hij verfrommelde de krant tot een prop. Hennie was dood en mocht zijn leven niet langer beheersen. Hij stond op en nam alle ordners, vol bezwaarschriften van Hennie Verwer uit de kast en stopte ze in een grote verhuisdoos. Het liefst wilde hij alles vernietigen, maar zijn werkgever gebood hem alles op te slaan in het archief. Alsof Hennie vanuit zijn graf nog bezwaar kon maken!
Met een volle doos onder zijn arm geklemd begaf Prinsen zich naar de vochtige kelder van het Stadhuis. Naast de fietsenstalling was een ruimte waar afgehandelde zaken van de afgelopen jaren bewaard lagen. Hij schoof de doos in een stelling om er vervolgens nooit meer naar om te kijken. Afgehandeld, schreef hij op de doos. Wat een opluchting.
Hij keerde terug naar de werkvloer waar hij voldaan plaats nam achter zijn lege bureau. Hij streek een keer met zijn hand over het bureaublad alsof hij het niet kon geloven.
Nu kwam de villa waarschijnlijk in de verkoop. Eigenlijk was hij wel benieuwd naar de vraagprijs. Eerlijk was eerlijk. De woning was een plaatje. Hij woonde in dezelfde buurt en wandelde er vaak langs met zijn vrouw. Haar droomhuis.
Voordat hij er erg in had, zat hij al op het internet te surfen. Op Funda was nog niets te vinden.


De mis was al begonnen toen ze binnenkwamen.
Stilletjes schoven ze in de achterste bank van de kerk. Boven hen hoorden ze de dames van het kerkkoor de sobere Latijnse liederen zingen, begeleidt door irritante orgelmuziek. Voor de stookkosten was het niet nodig een kerkbijdrage neer te leggen, ondanks de dikke winterjas rilden beiden van de kou.
Alhoewel Wout katholiek was opgevoed, was het wel erg lang geleden dat hij een kerk van binnen had aanschouwd. Dams had al helemaal niets met het geloof. Hij geloofde het allemaal wel. Oorlog en ruzie was het enige wat ervan kwam. Het was dat hij er nu voor zijn werk zat, een vrijwillige keuze om naar een kerk te gaan zou het voor hem nooit zijn.
Enkele nieuwsgierige buren hadden zich als een kliekje op de achterste banken verschanst en knikten beleefd naar de rechercheurs.
‘Wat doen die hier?’ fluisterde Wout. ‘Ze konden hem toch wel schieten?’
De mis was erg onpersoonlijk. Ook erg kort tot opluchting van Dams, die er aambeien van kreeg. ‘Verdomde rotbanken. Waarom maken ze die niet breder en zachter?’ mopperde de Ouwe.
Tuurlijk, waarom geen loungesets? Wout gniffelde toen hij zag dat Dams net de juiste positie had gevonden toen de pastoor hen allen verzocht te gaan staan. Het zou ongepast zijn om uitbundig te gieren, maar hij wist dat de pastoor dit tijdens de mis nog enkele keren zou vragen en hij betwijfelde of Dams dit wist. Dat gaf hem bij voorbaat al enige voorpret.
Voorin de kerk, in het middenpad stond de eenvoudig houten kist met daarop een fotolijstje. Het gebrek aan bloemstukken gaven een duidelijk beeld van de man wiens laatste eer ze vandaag bewezen. Door de vrij lege kerk galmde de stem van de pastoor. Familie, zover ze die kenden, schitterden door afwezigheid. Enkel in de eerste bank griende een vrouw. Dankzij haar kreeg de overledene nog een eerbiedig afscheid.
Ze was gekleed in het zwart. Een simpel jurkje afgebiesd met kant. De arm van de man naast haar lag troostend op haar schouder. Aan de andere kant zat Sjoerd verveeld om hem heen te kijken. Of Lyla op de hoogte was van de aanhouding gisteren, was de rechercheurs onduidelijk.
Schuin achter Lyla zat Hein met een onbekende vrouw. Zijn donkerrode bekakte sjaal hing losjes om zijn schouders. In de eerste bank, aan de andere kant van het gangpad, zat een oudere vrouw en een jongeman die steevast heen en weer wiegend een brommend geluid produceerde.
‘Zou dat Marco zijn?’ knikte Wout vragend in die richting. Dams haalde zijn schouders op. In elk geval was het een persoon die ze nog niet hadden gesproken.
De gehele mis hield Wout die jongen in de gaten. Dams zocht ondertussen in zijn jaszakken en vond uiteindelijk door een gat in de voering een pakje kauwgom. Het was een heel gefrunnik, maar hij wist het aangebroken pakje uit zijn jas te murwen. Het gegiebel van de buren ontging hem niet en trots toonde hij zijn gevonden pakje kauwgom.
Het was bijna een lachertje hoe Lyla, Peter en Sjoerd voor de kist stonden om de condoleances in ontvangst te nemen. Voor drie man en paardenkop hadden ze ook wel kunnen blijven zitten in de ogen van Dams.
De kist werd naar de laatste rustplaats gedragen, gevolgd door een grienende Lyla en de overige aanwezigen. Het tempo waarin ze liepen was stapvoets en de snerpende kou drong door zijn kleding. Hopelijk zou de teraardebestelling korter duren dan de mis.
Er werden, Godzijdank, geen overtollige woorden gesproken. Het gesnotter van Lyla en het geruststellende gesus van Peter waren naast de wind nog de enige hoorbare geluiden. Zelfs de kreunende jongeman uit het eerste bank stond stoïcijns op afstand.
Nieuwsgierig bleven ze staan, terwijl Lyla en haar gezin reeds waren vertrokken naar de koffietafel. De oudere vrouw begeleidde de kreunende jongen naar het graf. Ze sloegen een kruis en verlieten de begraafplaats. Dams knipoogde bevestigend naar Wout, die vluchtig achter de twee aan snelde.
‘Marco?’ riep Wout in de hoop dat hij stil bleef staan. De vrouw stopte. Ze hield de hand van de knul vast, die zeker twee koppen groter was dan haar.
‘Wie bent u?’ wilde de vrouw weten. Ze klonk beschermend. De jongeman verschuilde zich achter haar rug.
Wout zocht naar zijn legitimatiepas.
‘Wij zouden graag met Marco willen praten’, hield hij het pasje voor haar neus.
Sinds de dood van Hennie had Marco geen enkel woord meer gesproken. Ze was de wanhoop nabij en wist niet hoe ze Marco kon helpen. Zei hij maar wat er was gebeurd.
‘Kunnen wij dan een keer met U hierover praten? Wij zitten toch nog met een aantal onbeantwoorde vragen.’
‘Ik ook’, antwoordde de vrouw, maar zei vervolgens dat ze maar naar haar huis moesten komen. Wout noteerde het adres en liep terug naar Dams.
Het was Gerard die als laatste naar de kist liep. Hij rochelde een keer een vieze groene klodder en spuugde op de kist. Vervolgens verscheurde hij een brief in wel twintig snippers en strooide deze uit over de kist.
Dat Dams hem in de gaten hield interesseerde hem niets. Hij zou het toch kort houden. Het was het ook niet waard nog meer aandacht te besteden aan die schoft. Jammer van zijn tijd, maar het laatste woord had hij genomen! Hij was er trots op dat hij Hennie de brief onbeantwoord terug had bezorgd. Weliswaar in stukjes, maar de boodschap leek hem duidelijk. Het gaf hem een bevredigend gevoel. Met een grote voldane glimlach voegde hij zich weer bij de groep. De overige buren namen niet de moeite langs het graf te lopen.
‘Dacht dat je blij was dat hij dood was. Dat je hier bent om zijn laatste eer te bewijzen?’ Klonk Dams nogal cynisch.
‘Eer bewijzen? Ik moest zeker weten dat ze hem er wel onder polderen vandaag’, antwoordde Gerard tot vermaak van de anderen. Ook Dams borstkast schoot op en neer. Wout draaide zijn ogen vol onbegrip. Hennie Verwer mocht dan een schurk zijn geweest maar hij kon zich nu niet meer verdedigen. Een oneerlijke strijd vond Wout.
‘Kom, ik wil naar huis’, trok een rillende vrouw Gerard aan zijn arm.
De enige die even bleef staan was Iris. Ze opende haar mond maar sloot deze weer toen ze werd geroepen. Snel voegde ze zich bij de anderen.
Dams nam zijn shag uit zijn binnenzak en keek hoe de buren het kerkhof verlieten. Hij stak een reeds gedraaide sigaret op, terwijl zijn maag rammelde. Een gratis broodje kaas sloeg hij niet graag over en een verse bak koffie ging er ook wel in. Al zou het hem ook niet verbazen dat Hennie bij leven een droge plak cake zou hebben geregeld voor bij de koffietafel.
Een tweetal bloemstukken met daaraan lintjes; Rust in vrede, van de enige vrienden die Verwer had gehad bleven achter bij het graf. De stilte op het kerkhof werd verstoord door de groep krijsende kraaien die in de naastgelegen boom een oogje in het zeil hielden.
Wout vond de redenatie van Dams om de koffietafel te bezoeken niet juist, maar hij kende die Ouwe nu goed genoeg om te weten dat het hem helemaal niet om het broodje ging. Hij begreep dat er meer achter zat want Dams deed nooit iets zonder een doel. Behalve een gebakken visje kopen. Al kon je daarvan ook zeggen dat hij het met een doel deed, maar dan wel een persoonlijke.
Het was een sobere locatie die meer weg had van een voetbalkantine dan van een aula.
 ‘Is deze plaats vrij?’ vroeg Dams terwijl hij voor Wout een stoel bij de andere tafel vandaan trok en aanschoof. Dams tuurde in het lege koffiekopje van Heijnink en zag dat hij de eerste ronde gemist had. Er lagen nog enkele broodjes in het mandje op tafel.
Hein was duidelijk niet blij dat de rechercheurs waren aangeschoven.
‘Ik ben rechercheur Dams, aangenaam kennis te maken’, stelde Dams zich voor aan de tafeldame. Alhoewel Wout zich opgelaten voelde, bedacht hij zich dat de vrouw van Hein zich nog veel ongemakkelijker moest voelen. Ze waren ongevraagd aangeschoven en verstoorden een conversatie tussen man en vrouw.
‘Wat vond u van de mis mevrouw?’ kauwde Dams op zijn tweede broodje.
‘Euh...’
Dams gebaarde dat ze niet hoefde te antwoorden.
‘Hein helpt ons bij het onderzoek. Verschrikkelijk hè, hoe Hennie aan het einde is gekomen?’ sprak hij verder tegen de vrouw. Hein zijn nek begon rode vlekken te vertonen.
‘Hebben ze ook nog wit brood, er liggen hier alleen nog maar bruine bollen’, doorzocht Dams het broodmandje.
Hein greep een ander mandje van een lege tafel en zette deze voor Dams neus. De Ouwe knikte dankbaar.
Nu was het Hein die begon te praten.
‘Bent u al verder gekomen met uw onderzoek?’
Dams wilde duidelijk niet alles met Hein bespreken en woog zorgvuldig af welke informatie hij zou gaan delen. Daardoor viel er een stilte. Dams gebaarde de kelner dat hij nog wel een kop koffie lustte en veegde zijn mond aan een servetje.
‘Hebt u de buren al gesproken?’ fluisterde Hein.
‘Hoe bedoelt u?’ vroeg Wout die het ook hoorde.
‘Nou, ik kan u niet alles vertellen, maar u moet het politiesysteem er maar eens op naslaan. Hennie had geregeld onenigheid met diverse buren. Begrijpt u?’
Dams wreef een keer over zijn volle buik en sloeg de laatste teug koffie achterover.
‘Dat zullen wij zeker doen. Bedankt voor de tip Hein.’
‘Ik kan mij wel voorstellen dat iemand van hen zo kwaad is geweest dat ze hem de kop hebben ingeslagen’, fluisterde Hein.
De rechercheurs stonden op en bedankten zijn tafelgezelschap.
‘Fijn u te hebben leren kennen’, schudde Dams de hand van de elegante vrouw.


Lyla dronk haar koffie met twee handen. Dams vond haar reactie wat overtrokken. Die vent had haar beschuldigd en ze huilde nog altijd tranen met tuiten. Hij vroeg zich af of hij niet iets over het hoofd zag of dat ze gewoon een erg gevoelige vrouw was.
‘Wat fijn dat jullie er zijn’, snikte Lyla. ‘Hebben jullie Marco nog gesproken, hij was op de begrafenis met zijn moeder.’
De rechercheurs knikten maar Dams vond het niet de gelegenheid Lyla uitleg te geven over het vorderen van hun onderzoek. Arnoud had nog altijd niets bekend en over de aanhouding en bekentenis van Sjoerd zwegen de heren eveneens. Die jongen was meerderjarig en mocht zijn ouders zelf inlichten over zijn stommiteiten. Er viel nog genoeg uit te zoeken, maar er zat vordering in de zaak. De aangetroffen vingerafdrukken wezen in de richting van een dader die nog gehoord moest worden.
‘We kunnen er nog niet te veel over vertellen Lyla, maar wij zullen de zaak oplossen. Ken jij een Robert de Witte?’
‘Wie moet dat zijn?’ vroeg Lyla. Ook Peter en Sjoerd haalden hun schouders op.
‘Laat maar. Sterkte’, sjokte Dams naar buiten.

Noodgedwongen waren ze met Dams oude wagen naar de begrafenis gereden. Tijdens de heenweg had Wout zich al geërgerd aan de muziek die uit de boxen had geklonken. Nu hoopte hij maar dat Dams de radio vergat. Aangezien het Dams eigen kar was, vond Wout dat hij er niet zomaar een andere zender op kon draaien. Het was maar een klein stukje door de stad naar het bureau, maar met Dams muziek uit de boxen leek zo’n ritje al gauw twee keer zo lang. Hij zou het wel even volhouden, mij moest het volhouden. Maar hij vervloekte het aantal rode stoplichten waardoor hij nog langer was overgeleverd aan de Nederlandstalige meezingers van Dams. Muziek die hij hooguit kon aanhoren wanneer hij dronken in een kroeg zat. Hij gaf het Dams nog wel even mee, in de hoop dat hij er een andere zender opdraaide, maar dat gebeurde niet. Het waren van die momenten dat Wout chagrijnig kon worden en hij Dams niet bepaald sociaal vond.
Die Ouwe deed gewoon wat hij wilde en dat waardeerde hij ergens ook wel weer. Als de muziek er toch op stond en Dams niet genegen was er andere muziek op te draaien, moest hij het voor zichzelf ook maar aangenaam maken. Wout trommelde met zijn vingers op het dashboard. Uit volle borst zong hij mee.
‘Als de klok van Arnemuiden…’
Dat hij geen perfecte zangstem had wist hij wel terdege.
‘Zeg!’
Wout hoorde Dams wel, hij luisterde alleen niet en zong nog harder. Eigenlijk begon hij er lol in te krijgen. Het duurde maar even toen de Ouwe de radio uit deed.
‘Wat doe je nou?’ zei Wout lachend.
Dams zijn gezicht stond op onweer. Wout zag de plooi tussen Dams wenkbrauwen. Zo voorspelbaar die Ouwe, gniffelde Wout in zijn vuistje. De rest van de rit naar het bureau genoot Wout van de stilte.
Bij de achteringang van het bureau moest Wout zich een weg banen tussen de rokende agenten. Het was standaard, wanneer ze bij het bureau kwamen dat die Ouwe eveneens op de binnenplaats bleef. Wout stevende de trap op naar kantoor en groette daarbij enkele tegemoetkomende collega’s. Hij had zich al aardig ingeburgerd in het bureau en maakte even een praatje met de wijkagent die hem zojuist passeerde op de trap. Wout vertelde over de begrafenis. Nu Hennie was overleden was het tamelijk rustig in de wijk wist de wijkagent te vertellen. Van diverse netwerkpartners had Brinks zelfs vernomen dat bijna iedereen opgelucht was al zou niemand dat echt hardop zeggen. Om eerlijk te zijn, moest Brinks bekennen dat het hemzelf ook niet speet, al gunde hij niemand zo’n dood. Natuurlijk riep hij het niet letterlijk met die woorden, maar hij begreep ze bij de gemeente als geen ander. Het moet een enorme investering zijn geweest om al die bezwaarschriften van Hennie in behandeling te nemen, terwijl men wist dat het gevolg een nieuw bezwaarschrift zou opleveren.
Dams verscheen onderaan de trap. Hij nam niet de moeite naar boven te klauteren, maar schreeuwde dat Wout naar beneden moest komen.
‘Wat is er?’
‘Bezoek.’

Iris liep te ijsberen in de ontvangsthal. Dams mopperde dat het weleens een lang gesprek kon worden alvorens ze op haar af liepen. De buurvrouw leek zenuwachtig en ongeduldig en de heren waren benieuwd welke roddel ze nu weer had gehoord.
‘O wat fijn dat jullie even tijd maken voor mij’, riep Iris.
Dams tikte met zijn wijsvinger op de plaat van zijn uurwerk. Direct maar even aangeven hoeveel tijd ze voor haar hadden. Immers hadden ze nog een afspraak die middag. Hij loog er niet eens om.
‘Ik dacht, laat ik maar direct gaan, want ik heb toch al oppas thuis in verband met de begrafenis, begrijpt u.’
Wout opende de deur van een verhoorkamer en Iris plaatste haar kleine handtas op het bureau.
‘Het is wel erg koud buiten, niet?’ wreef ze haar handen warm en schudde haar lichaam.
‘Wat kunnen we voor u doen?’ probeerde Dams tot de kern te komen. Hij had niet veel zin in het weerbericht en wees haar op de korte tijd die ze haar ter beschikking hadden gesteld. Iris begon te vertellen over de man die ze tijdens de kerkmis had herkend en gaf een duidelijke omschrijving van de man met de donkerrode sjaal, gezeten naast een vrouw achter de huishoudster. Volgens Iris was dit de man die ze die bewuste ochtend had gezien bij het veldje, even voordat Arnoud was aangehouden. Dams en Wout keken elkaar aan. Ze wisten onmiddellijk over wie ze sprak, maar begrepen niet waarom Heijnink daar zijn hond had uitgelaten. Het enige wat Dams zo snel kon bedenken was de brief aan Gerard, die na Hennies dood nog was bezorgd.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten