zaterdag 3 februari 2018

Het Klagend lijk deel 3

‘Jij ook?’
Wout bedankte en hoopte dat het niet te lang ging duren bij de viskraam. Hij had zijn broodtrommel namelijk op zijn bureau achtergelaten en had enorme trek.
Honger hebben ze in Afrika dreunden de woorden van zijn moeder door.
Al had hij nog zo’n trek, hij vertikte het om zo’n vette vis naar binnen te werken. Vol afgrijzen keek hij toe hoe Dams de zoute haring met uitjes naar binnen liet glijden terwijl het gebakken visje nog op hem wachtte.
Nadat Dams alles had verorberd veegde hij de restanten ui uit zijn rokerssnor en wreef voldaan over zijn buik. Zijn gele snor glom van het vet. Dams kletste een keer met zijn bretel tegen zijn lichaam en nam de autosleutels uit zijn jaszak. Hij kon er weer even tegen en bracht hen terug naar het bureau.
Dams schoof zijn paperassen en dossiers aan de kant om ruimte te maken.
‘Wat kan ik doen?’ vroeg Wout enthousiast, inmiddels smikkelend van zijn boterham met ham.
‘Jij trekt het slachtoffer na. Zoek alles op wat je over Hennie kunt vinden in het systeem.’
Een taak die Wout op het lijf was geschreven. Hij moest nog veel van het recherche vak leren, maar met computers was hij handig.
‘Zoek ik nog iets specifieks?’
‘Alles is van belang, maar probeer eerst familie te vinden.’

Hennie was een einzelgänger, bleek al snel.
Bij alles wat Wout las, kreeg hij het gevoel dat de man een moeilijk leven had gekozen. Hij wist van een mug een olifant te maken en stond totaal niet open voor een mening van een ander. Laat staan meewerken aan een compromis. Wat een eikel, mompelde Wout in zichzelf.
Tig meldingen en Wout wist niet waar hij moest beginnen. Hij besloot de vele mutaties uit te printen en ze te selecteren op datum. Hoe meer hij las, hoe meer hij gruwelde. Hij mocht het niet hardop uitspreken, maar dat de man was vermoord was een kwestie van tijd geweest.
Op een kladje schreef hij allerlei namen. Genoemd in de vele meldingen.
Familieleden kwam hij echter niet tegen.
Lyla had verteld over een broer met wie Hennie in onmin leefde. Waarschijnlijk zou dat gaan om een civiele zaak en geen strafrecht. Hij kon er in het systeem namelijk niet veel over vinden. Het naadje van de kous had Lyla ook niet geweten. Het enige dat ze wist was dat de broer getrouwd was en dat deze een zoon en een dochter had.
Wout ging zo op in het speurwerk dat hij niet eens had gemerkt dat hij alleen was gelaten. Een vies rokershoestje deed opkijken. Ook zonder het rocheltje zou Dams hem niet zijn ontgaan, de stank van zijn sigaret had hem al verraden.
‘Al iets gevonden, knul?’
Wout keek op zijn horloge. ‘Waar kom jij vandaan?’
Blijkbaar was roken niet het enige dat Dams had gedaan, want hij gooide enkele foto’s op het bureau; ‘Je moet je mannetjes kennen knul’, knipoogde hij.
De plaatjes trokken Wouts aandacht.
‘Hennie was geen onbekende voor de politie en zeker geen geliefd persoon’, deelde hij zijn gevonden informatie. Daarmee had hij Dams aandacht getrokken.
De Ouwe rolde zijn bureaustoel naast die van Wout en was een en al oor. Met zijn achteroverleunende houding en zijn armen gevouwen over zijn geronde buik luisterde Dams naar de bevindingen van Wout.
De knul had nog lang niet alles doorgespit, maar vertelde.
Dams luisterde geduldig, waardoor Wout zelfvertrouwen groeide.
‘Hennie Verwer komt vaak voor in het systeem.’
Wout vertelde dat Hennie net zo vaak als verdachte als aangever was ingevoerd. De ongezouten mening van de agenten was Wout bij het lezen niet ontgaan, al viel hem op dat de rapporteurs vaak hun best hadden gedaan te bemiddelen.
‘Hmmm, interessant. Goed werk kerel.’
Weer dat vage woord. Goed werk, zei die Ouwe dat nu echt?
Het eerste compliment wat hij in zijn broekzak stak.
‘En familie?’
‘Niets.’
Dams rolde zijn stoel achteruit, stond op en greep zijn jas.
‘Wat ga je doen?’ vroeg Wout verbaasd.
‘Familie zoeken. Iemand moet die man toch onder polderen.’
Een vervelende kuch in zijn gebalde vuist maakte dat hij Wouts reactie niet hoorde. Dams stoof de kamer uit. Dat hij zijn jas had aangetrokken deed Wout beseffen dat hij snel moet zijn. Het irriteerde hem mateloos dat hij telkens een stap te laat was. Kon die Dams niet gewoon duidelijk zijn en zeggen wat hij van plan was? Het vermoeide hem om iedere keer te moeten vragen en te gissen.
‘Verdorie Dams!’ riep Wout stampvoetend achter hem aan.
Hij schrok zelf van zijn uitbarsting, maar kon niet meer terug.
‘Ik zou het prettig vinden wanneer je me gewoon vertelt wat we gaan doen!’
Hij probeerde beleefd te blijven, maar had er de grootste moeite mee. Zijn oren stonden roodgloeiend aan zijn hoofd en zijn wangen begonnen eveneens van kleur te verschieten.
Dams draaide zich om, bleef staan en mompelde wat.
‘Heb je een probleem, knul?’ herhaalde Dams dit keer verstaanbaar.
‘Ja, dat heb ik zeker’, beet Wout op zijn onderlip. ‘Bovendien heet ik Wout!’ Hij trok Dams aan zijn jas om hem tot stoppen te dwingen. Hij was niet van plan over zich heen te laten lopen. Ervaring of niet.
Dams begon te grinniken, draaide zijn snor en sloeg Wout vriendschappelijk op zijn schouder.
‘Dat weet ik toch, zoon.’
Wout balde zijn vuisten, kromde zijn tenen en voelde de adrenaline verder stijgen dan zijn oren.
Toen Dams hem vervolgens de rug toekeerde en verder liep over de gang, vond hij het niet meer onaangenaam, maar ruwweg onbeschoft gedrag. Onmogelijk die man! Al zijn werk had hij toegelicht en wat deed die ouwe lul?
Hij mocht dan een goede rechercheur zijn, maar van sociale omgang had hij geen kaas gegeten.
Maak van jouw probleem niet mijn probleem, had Dams nog geroepen, maar dat was tegen dovemans oren. Wout gooide zijn beide handen totaal verslagen in de lucht en volgde de Ouwe de trap af. Hij wilde de situatie niet laten escaleren, maar hij kookte inwendig.
De zaak was belangrijk genoeg en hij moest zich daar maar op focussen. Het ritje in de auto voelde ongemakkelijk en het stoorde hem dat Dams zijn probleem niet inzag of wilde aanhoren. Hij mocht dan een broekie zijn, maar was er niet van gediend zich respectloos te laten behandelen.
Dat de oude brompot neuriënd naast hem zat te kauwen, stoorde hem vreselijk.
Nog altijd was het hem niet duidelijk waar ze naar toe gingen. Hij moest maar afwachten, vragen had immers geen zin. Bovendien zou elke vraag nu wel erg beroerd zijn strot uit komen en alleen maar meer agressie opwekken. Niet bepaald bevorderlijk voor de samenwerking, als daar al sprake van was.
Dams stuurde de auto de stad door en Wout bemerkte dat hij zijn notitieblok en pen was vergeten.
Les één en hij had nu al gefaald. Nu moest hij ook nog eens zijn excuses gaan aanbieden aan die Ouwe. De woorden van Dams, hij was ze niet vergeten. Als die Ouwe nu gewoon had gezegd waar ze naartoe gingen, dan had hij er waarschijnlijk wel aan gedacht! Maar ja, in alle situaties moet je kunnen reageren en handelen. Politiewerk is reageren en acteren. Dams zou hem vertellen dat bij het pakken van zijn jas, een lichtje had moeten gaan branden. Hoezeer hij ook een geldig excuus wilde aandragen, geen enkele rechtvaardigde.
‘Ik ben pen en papier vergeten’, zei hij zacht.
Dams bleef door neuriën. Hij had Wout wel gehoord en lachte inwendig, maar vond het niet nodig te reageren. Een notitieblokje behoorde tot de vaste uitrusting van Dams, evenals een pen. Bovendien kende Dams geen problemen, enkel uitdagingen en laat die Wout maar even zweten. Falen is de beste leer, was zijn mening. Hij parkeerde de auto op een parkeerterrein van een groot kantorencomplex en nam de sleutel uit het contact.
Wout keek om zich heen en vroeg zich af waar ze waren. Hij was ietwat afgekoeld, niet tevreden, maar wel weer bij zijn positieven.
‘Luister vriend. Jij wilt rechercheur worden toch?’
Wout luisterde aandachtig met gekromde teennagels, maar knikte. Slikken en niet reageren.
‘Als ik jou alles ga voorkauwen, wat leer je daar dan van?’
Daar had Dams wel een punt, maar Wout was te trots om dat toe te geven. In plaats daarvan haalde hij, toch wat onderdanig zijn schouders op en zweeg.
‘Je hoeft mij niet te vragen waar we naar toe gaan, als je je gezond verstand gebruikt, knul.’
Wout rechtte zijn rug, drukte zijn kin tegen zijn borst en fronste zijn wenkbrauwen. Nog altijd niet van plan te reageren. Hij voelde zich aangevallen, maar zag aan Dams gezichtsuitdrukking dat hij dat kennelijk niet vijandig bedoelde. Misschien moest hij zich inderdaad maar eens inleven in de denkwijze van deze man.
‘Wat is onze eerste prioriteit?’
‘De dader zoeken?’ probeerde Wout voorzichtig.
Dams schudde zuchtend zijn hoofd.
‘Misschien moet je eens beginnen met beter luisteren. Voor het onderzoek hebben we alles veiliggesteld. We zitten nu nog met een lijk, waarvan we enkel een naam kennen?’
Familie! Daar had hij het telkens over. Het kwartje viel bij Wout, maar hij had geen familie gevonden in het systeem.
‘Precies!’ riep Dams.
‘Dus?’
Dams liet een zware zucht over zijn lippen glijden en schudde zijn hoofd.
De praktijk was toch heel wat anders was dan de theorie. Jullie studenten, had Dams gezegd en hij begreep nu pas wat hij er mee bedoeld had. Het zette Wout aan het denken. Denken, denken...dat was wat van hem werd verwacht. Hij kon niet even zijn boekje openslaan en denken er alle antwoorden in te kunnen vinden.
‘De advocaat!’ riep hij triomfantelijk, alsof hij de moordzaak reeds had opgelost.
‘Zo moeilijk is het recherche vak toch niet?’ Het klonk meer als een bewering dan een vraagstelling.
Nee, misschien niet voor iemand die het vak al veertig jaar uitoefent. Wout zweette peentjes, het denkwerk brak hem op. Nog niet zijn denkwijze, maar met Dams uitleg erbij was hem heel wat duidelijk geworden. Dams wilde hem het vak leren door hem zijn eigen denkvermogen te laten gebruiken. Door schade en schande word je wijs, dat was dus zijn aanpak.
‘Nou Knul, wat denk je ervan?’
Wout was opeens vol goede moed.
‘Ik begrijp het’, gaf hij schoorvoetend toe.
Een ferme stomp tegen zijn arm, bracht Wout uit zijn evenwicht. Het maakte hem zelfs wat verlegen, maar sterkte hem eveneens.
‘Goed zo! Kom op dan’, riep Dams en worstelde zijn lompe lichaam uit de auto.
Op het bordje naast de voordeur las Wout meerdere namen van bedrijven, waaronder Heijnink advocatuur. Voordat ze naar binnen gingen overhandigde Dams Wout een klein notitieblokje en een balpen, zonder er verder ook maar een woord aan toe te voegen. Hij had er het volste vertrouwen in dat Wout hem begreep.
Het advocatenkantoor bevond zich op de tweede verdieping en Dams mopperde toen hij zag dat er geen lift aanwezig was. Wout kon het niet laten en sloeg Dams op zijn schouder;
‘Kom, wie het eerst boven is!’ en stevende met twee treden tegelijk de trap op.
Bovenaan de trap leunde hij nonchalant en geduldig tegen de muur. Met een grote glimlach keek hij een keer overdreven op zijn horloge. Dams wuifde zijn treiterende gedrag weg, veegde het zweet van zijn voorhoofd met een grote boerenzakdoek en leunde enkele luttele seconden met zijn hand tegen de muur. Pas toen Dams uiteindelijk knikte, opende Wout de deur van het advocatenkantoor.
Een kleine eenvoudig ingerichte ruimte verried de omvang van het bedrijf. Achter het bureau zat een jongedame, die Wouts adem even deed stokken. De jonge blonde chick keek op van haar beeldscherm en begroette hen met een allervriendelijkste zwoele stem, waar Wout bij weg zwijmelde. Voor heel even was hij opgelucht dat hij mocht noteren. Al mocht hij spreken, op dit moment zou er geen zinnig woord over zijn tong zijn gekomen.
Ze werden verzocht plaats te nemen op de zwarte lederen bank, die geklemd stond tussen de twee muren van het voorvertrek. Dams was ook zonder een uitnodiging gaan zitten en Wout propte zijn slungelige postuur naast die van Dams.
De lavendelgeurige lucht van haar parfum steeg hem in de neusgaten. In het kleine voorvertrek, zonder ventilatie bleef elk naar luchtje hangen en Wout was blij dat de geur van lavendel Dams zweet overtrof.
Wout kon het niet helpen, maar zijn ogen bleven gefocust op haar. Hij zag dat haar pump bungelde op de tenen van haar voet. Haar lange blonde haar zwierde ze met een hoofdgebaar over haar schouder en ondanks de achtergrondmuziek hoorde hij haar nagels driftig op het toetsenbord tikken. Het was rustgevende muziek en van een genre waar Wout geen kaas van had gegeten
Een elleboogstoot in zijn zij, deed hem verschrikt ontwaken uit zijn dagdroom; ‘Je mond staat open’, fluisterde Dams.
‘Is dit jouw muziekkeuze?’ vroeg Wout, Dams blik ontwijkend en trots op zichzelf dat het er zonder horten en stoten uit kwam.
De secretaresse keek op en begon enthousiast te vertellen over blue Grass muziek en haar liefde voor Allison Krauss. Zelfs iemand die de muziekstijl niet kon waarderen, zou zo verliefd worden op de zangeres zoals de assistente over haar sprak.
Een tussendeur werd opengeslingerd. De jongedame richtte zich volledig tot de man in de deuropening en wilde de komst van de rechercheurs aankondigen, maar Dams gebaarde dat het goed was. Wouts knipoog deed haar lichtelijk blozen.
Dams kleide zich omhoog, nadat Heijnink de deur verder opende. Het oogcontact tussen de advocaat en zijn medewerkster was Dams echter niet ontgaan. Wout wel, maar hem zou nu alles zijn ontgaan.
‘Heren, wat kan ik voor jullie doen?’
Het kantoor was niet veel groter dan het voorvertrek. Wel was het meubilair van een ander kaliber waardoor de ruimte nog kleiner leek. Op Heins bureau stond een fotolijstje. Het leek Wout een vakantiekiekje met vrouw en kinderen. Omdat Wout de denkwijze van Dams nog niet helemaal kon doorgronden, noteerde hij gemakshalve alles. Van het robuuste interieur tot een opgeruimd bureau, van elk vraag en elk antwoord maakte hij notities en vroeg zich af of pen en papier inderdaad tot de vaste uitrusting van een rechercheur behoorde. Een laptop was in zijn ogen iets meer van deze tijd en ongetwijfeld handiger. Nu moest hij zijn eigen gekrabbel nog maar zien te ontrafelen en op het bureau alsnog alles in de computer tikken. Dom en nutteloos werk deed hij dus.
Eigenlijk hoorde hij Heijnink niets vertellen wat hij niet al wist. Enkel de relatie tot Verwers broer was voorheen nog niet eerder zo uitgebreid besproken.
‘Ik mocht Hennie wel’, zei Heijnink tot slot, zijn ballpoint draaiend in zijn linkerhand.
Nogal wiedes, dacht Wout. De zakken van deze man werden rijkelijk gevuld door zijn trouwe klant. Hij moet nu wel een behoorlijk inkomen mislopen met het verlies van Verwer.
‘Als u verder geen vragen meer hebt...’
De beide rechercheurs keken elkaar aan en haalden hun schouders op. Dams tilde zijn plakkerige achterwerk van de Chesterfield en kwam kreunend overeind. Wout sloot het kladblokje en schudde de advocaat beleefd de hand.
‘Als u wilt vragen of de broer even contact met ons opneemt, dan zou ik dat erg waarderen.’
Heijnink knikte en drukte zijn hand zachtjes in de rug van Dams richting de deur.
‘Oh ja, buiten zijn broer om, wie zou een motief hebben denkt u?’ draaide Dams zich prompt om.
‘Wie niet, kunt u beter vragen. Als ik u was zou ik eens met de huishoudster gaan praten. Hennie was van mening dat ze geld van hem had gestolen. Tja, en breed heeft ze het niet.’
‘Hoe bedoelt u?’
‘Zoals ik zeg. Man afgekeurd, opgroeiende schoolgaande jeugd, u begrijpt mij wel.’
Dams snapte er geen snars van. Waarom iemand vermoorden die voor de enige inkomsten zorgde.
‘Oh ja’, riep Heijnink de heren nog na. ‘Er is ook een tuinman.’
De rechercheurs draaiden wederom om.
‘En wie mag dat dan zijn?’
Heijnink haalde zijn schouders op. ‘Ik ken die jongen niet. Ik heb hem enkele keren gezien, maar daar stopt mijn informatie dan ook. Om eerlijk te zijn was ik nogal bang voor die jongen. Hij kwam twee ochtenden in de week. Een boom van een kerel. Ik heb die jongen nog nooit een woord horen spreken.’
Dams fronste zijn wenkbrauwen.
Heijnink maakte met zijn wijsvinger een krommende beweging rond zijn voorhoofd. ‘Als u begrijpt wat ik bedoel.’
‘Ah, dank u voor uw informatie.’
Heijnink wenste de heren een prettige middag en verzocht zijn assistente de persoonsgegevens van Verwers broer te zoeken. Wout keek nog één keer achterom, voordat hij de deur van het advocatenkantoor dichttrok. In elke andere omstandigheid had hij haar om haar telefoonnummer gevraagd. Het zou nu niet gepast zijn, maar wat was ze mooi.


‘Arme Ria. Zou haar man er nu echt korte metten mee hebben gemaakt?’ fluisterde Sonja.
'Ergens begrijp ik het wel', antwoordde Yvette. 'Hij heeft hen het leven ook wel erg zuur gemaakt.'
'Huhhuh', stammende Lies.
'Stttt, ze komt eraan.'
Het was anders dan andere ochtenden. De dames hadden haar aangestaard alsof ze een enge ziekte had. Ze knikten, groeten, maar liepen daarna allen bij haar vandaan. Er heerste een bedompte sfeer.
Ria vroeg zich af wat ze had misdaan.
Ze was altijd zo zorgvuldig in haar werkzaamheden, lag eigenlijk ook goed in de groep.
Terwijl ze haar witte uniform aandeed en haar kleding op een hangertje hing in haar kastje, maalde het in haar hoofd. Ze vroeg zich af of ze al haar taken gisteren wel had verricht. Ze had alle kamers gehad, de gang van haar afdeling gedweild, de bedden verschoond en de vuile was naar de wasserette in de kelder gebracht. Nee, ze was niets vergeten.
Als ze iets verkeerd had gedaan, dan wilde ze dat graag weten.
Ze liep de koffiezaal in waar haar collega’s de dag begonnen met een kop koffie. De krant op tafel werd dichtgeslagen en geroezemoes ging over in stilte. Iemand moest vertellen wat er aan de hand was.
‘Is er iets?’
Doodse stilte maar Ria bleef staan.
‘Dit kunnen wij niet maken dames!’ schoof Yvette haar stoel achteruit en kwam op Ria aflopen. ‘Ga eerst maar even zitten.’
Ria deed wat haar werd verzocht en voelde alle ogen op haar gericht. Ze werd zenuwachtig en haar lijf begon te trillen. Iemand had geklaagd, dat kon niet anders.
‘Wij hadden je hier vandaag niet verwacht’, begon Yvette voorzichtig.
‘Hoezo niet?’ vroeg Ria verwonderd, die bemerkte dat het gesprek een totaal andere kant op ging dan ze had verwacht.
Yvette keek de anderen aan en kreeg een bevestigd knikje.
‘Je hebt het nog niet gehoord hè?’
‘Wat moet ik hebben gehoord?’
Ademloos luisterde ze naar Yvettes verhaal.
Haar zwager overleden? Vermoord? Ze kon het niet geloven. Johan had haar niets gezegd. Waarom had Johan niet verteld dat zijn broer was overleden? Wanneer was dit dan gebeurd en hoe?
De vrouwen bleven haar aanstaren.
Iedereen op haar werk wist dat Johan en Hennie onenigheid hadden. Ria had vaak genoeg haar gal gespuwd, haar hart gelucht wanneer ze weer bij de advocaat waren geweest. Ze had er nooit doekjes omgewonden.
Haar blik ging van de ene collega naar de ander.
‘En nu denken jullie dat IK Hennie heb vermoord?’ floepte ze eruit.
Yvette sloeg haar arm om Ria’s schouder. ‘Nee joh, malle meid.’
Johan zou toch geen gekke dingen hebben gedaan?
Hij had vorige week nog gezegd dat er een keer een einde aan al die trammelant moest komen. Hij wilde rust had hij gezegd. Jeetje…


Dams bleef door zijn koffiekopje roeren.
Het cowboy en indianenspel van de kleuters des huizes maakten het gesprek bijna onmogelijk.
‘Pauw, pauw, jij moet nu doodvallen!’
‘Nietes, jij schoot mis!’
‘Ik speel niet meer met je. Jij doet gemeen!’
‘Mamaaa!’
‘Doe dan iets Gerard!’ riep de vrouw met een verhit hoofd.
‘Ze roepen toch mama?’
‘Het zijn toch ook jouw kinderen!’
 Wout luisterde ademloos.
‘Auw, jij doet mij zeer!’
De deugnieten werden bij hun oren gegrepen en door hun moeder nogal hardhandig de kamer uit gebonjourd. De vrouw verontschuldigde zich vervolgens voor het gedag van haar kinderen en nam geïrriteerd plaats naast haar man op de bank.
‘Ach, kinderen, er moet wel iets in zitten toch?’ lachte de man, terwijl hij zijn vrouw een keer op haar bovenbenen kletste.
‘Jij hebt mooipraten. Jij loopt overdag op de bouw en ik zit er mee!’
‘Vrouwen,’ knipoogde de man naar de rechercheurs.
‘Ben blij geen kinderen te hebben’, mompelde Dams tegen Wout. ' Veel te vermoeiend.'
De man haalde zijn stinkende zweetvoeten van de salontafel om zijn doosje sigaretten te pakken. Tot ergernis van Wout werd Dams een sigaret aanboden. Ondanks dat het zijn merk niet was, sloeg Dams die natuurlijk niet af.
In een kamer die blauw zag van de rook, probeerde Wout zich te concentreren. De geur hing er al bij binnenkomst, dus daar was hij al immuun voor geworden. Bovendien rook het op kantoor niet veel frisser.
‘U bent hier voor...?’ vroeg de vrouw opeens.
‘Buurtonderzoek,’ spraken de rechercheurs tegelijkertijd.
Dams wierp een boze blik opzij en Wout stak zijn beide handen begripvol omhoog en pakte zijn notitieblok.
‘Ik neem aan dat u weet wat er gebeurd is?’ voerde Dams verder het woord.
‘Ja, we krijgen nieuwe buren!’
Een minderwaardige blik en een por van zijn vrouw, deden de man onmiddellijk zwijgen, maar hij gniffelde.       ‘Doe niet zo onbeschoft! De heren doen gewoon hun werk.’
‘Inderdaad, mevrouw’ zei de licht geïrriteerde Dams en stak van wal. Zonder sarcastische opmerkingen begon Dams zijn relaas. Hij legde in grote lijnen uit wat er was gebeurd en wilde graag weten of men iets had gezien of gehoord. De vrouw schudde haar hoofd.
‘Ik bemoeide mij niet met die man.’
‘De moordenaar verdient een lintje!’
‘Gerard!’
‘Het is toch zo?’
‘Ja, ik mocht die man ook niet, maar daarom moest hij nog niet dood.’
Gerard drukte zijn sigaret in de asbak en haalde nonchalant zijn schouders op.
‘Laten we eerlijk zijn, we missen er ook niets aan.’
De vrouw zweeg en beaamde daarmee zijn woorden stilzwijgend.
‘Mogen we dan vragen waarom u zo negatief over het slachtoffer spreekt?’ waagde Wout het erop, zonder Dams aan te kijken.
Gerard nam een volgende sigaret uit het pakje en gezien de overvolle asbak, bevreemde dat Wout niet.
‘Die man was niet goed wijs.’
‘Hoe bedoelt u?’
‘Hij bedoelt te zeggen dat niemand in de buurt Verwer mocht. Die man klaagde over alles of je het nu met hem besproken had of niet.’
Wout krabbelde alle woorden trouw op papier.
‘Er was dus wel conversatie mogelijk?’ haakte Dams eropin.
‘Nou ja, wat je gesprek noemt. Hij bleef altijd voet bij stuk houden, laat ik maar zeggen.’
Dams schudde zijn hoofd en rochelde een keer in zijn vuist.
‘En uw kinderen, mevrouw?’
'Wat is er met mijn kinderen? ' schoot ze bijna in de verdediging.
Dams vertelde over de eieren.
‘Ja, dat zal ik niet ontkennen. Die vonden het natuurlijk wel erg leuk om te treiteren. Ik wil het niet goed praten, maar u weet hoe kinderen zijn.’
De buurtkinderen hadden al zoveel van de buurman moeten dulden, dat niemand de kinderen nog toesprak. Gerard beaamde dat het Verwers eigen schuld was, dat hij het mikpunt van de jeugd was geworden. Verwer had al genoeg voetballen lek gestoken. Als de jongens geluk hadden gaf de tuinman de bal terug.
‘Nu u daar toch over begint, kent u die man?’
‘Alleen van gezicht. Hij kwam altijd op de fiets, deed zijn werk en vertrok dan weer. Ik geloof dat hij Marco heet. Punctueel mannetje, maar euh…’
Gerard draaide met zijn wijsvinger rondjes boven zijn oor. ‘Als u begrijpt wat ik bedoel.’


Geen opmerkingen:

Een reactie posten