donderdag 13 februari 2014

"Liefdesspel" Valentijnsverhaal door Karin Kallenberg




Met een schok sper ik mijn ogen open. Ik kreun. Vandaag is het een dag om over te slaan. Ik draai me op mijn buik met mijn kussen over mijn oren. De wekkerradio speelt zijn irritante deuntje. Ik zet hem uit en zwaai mijn benen uit bed. Mijn rechtervoet belandt op mijn vibrator die ik gisteravond na bewezen diensten op de grond heb gegooid. Energiek begint Tarzan mijn voet te masseren. Ik geef hem een zwiep naar mijn klerenkast toe. Waarom ik zo’n gifgroen exemplaar gekocht heb en niet die fantasie prikkelende dropzwarte versie, is me een raadsel. Maar ik wilde niet discrimineren. Bovendien kreeg ik bij die groene associaties met de biceps van de hulk.
Op de grond naast mijn bed ligt een open blik snoep. Een spoor felgekleurde zilverpapiertjes leidt naar de deur. Quality street-omhulsels als een mislukt liefdespad. Als ik zo doorga ’s avonds in bed mijn zoetbehoefte te bevredigen heb ik op mijn veertigste een kunstgebit.
Ik schiet in mijn ochtendjas, zet ik mijn espressoapparaat aan en tik de koffiehouder leeg op de rand van de vuilnisbak. Zwarte koffieprut belandt op mijn sloffen van roze namaakbont die nu doen denken aan twee varkentjes die een feestje in de modder hadden. Ik haal mijn schouders op. Ik verwacht niet dat de prins van Assepoester zijn koets voor mijn deur geparkeerd heeft. Werktuiglijk schud ik koffie in de houder. Vrijdag de veertiende vandaag. Wiens onzalige idee was het om Valentijn op een gewone werkdag te laten vallen? Waarom kon het niet een vaste dag zijn in het weekend? Net zoals goede vrijdag altijd een vrijdag is en eerste Pinksterdag altijd een zondag. Dan kon je met Valentijn tenminste lekker thuis blijven rondlopen in je aftandse velours ochtendjas waarvan het zitvlak zo geplet is dat het lijkt alsof er een te hete strijkbout op heeft gestaan.
Ik wil nu eerst naar de brievenbus. Met die besmeurde biggetjes aan mijn voeten snel ik de trappen af. Naast de hoofdingang zijn de brievenbussen. Ik houd mijn adem in als ik samen met de energierekening en reclame voor een gehoorapparaat een zilverkleurige envelop uit mijn vak haal. Hij is een beetje gescheurd en er staat een afdruk van een autoband op. Er zit een bruine vlek op. Misschien van een plas waar hij in is gewaaid? Hier in het trappenhuis hoor ik de wind om het gebouw suizen. Wat de donkere veeg nog meer zou kunnen zijn wil ik niet aan denken.
Ik draai de kaart om en om tussen mijn vingers terwijl ik naar de zwiepende treurwilgen naast de sloot kijk. Heb ik echt een aanbidder? Komt nu het sprookje uit waar ik sinds ik mijn eerste behaatje (AA) over gefantaseerd heb? Het handschrift is in ferme blokletters geschreven met zwarte pen. Ik ruik er even aan. Het ruikt naar motorolie. Ik word een beetje licht in mijn hoofd. Die grote zwarte letters moeten wel van een man komen. Eentje met welig tierend borsthaar dat uit zijn overall steekt omdat die zo strak over zijn brede borstkas spant dat de knopen niet dicht kunnen. Hij is zo sterk dat collega’s hem vragen de auto even op te tillen, in plaats van op de krik te zetten. Zijn krachtige handen zijn gewend te sleutelen en vaardig in het bedienen van allerhande knoppen.
Hemeltje… Met de kaart waai ik me even koelte toe. Als ik de envelop weer bekijk, zie ik dat de lijm losgelaten heeft. Ik meen een stuk van een poesje te herkennen. Ik trek de kaart zoveel mogelijk open zonder hem te scheuren en houd mijn hoofd schuin om erin te kijken. Ja, een wit pluizig katje en iets wat een… Achter me slaat er een deur dicht. Het glas trilt in de sponningen van de hoofdingang, waardoor de buurman net binnen komt. Een windvlaag neemt mijn kaart mee naar buiten. Vrolijk danst hij door de lucht. De hoed van de buurman gaat erachteraan. ‘Mijn hoed!’ roept de buurman. ‘Mijn kaart!’ gil ik. Als dorre blaadjes buitelen ze door de lucht. In een liefdesspel kronkelen ze even op het gras, waarna mijn kaart koket weer het luchtruim neemt om bevallig in de sloot te belanden. De hoed blijft overmand door zoveel passie uitgeput op het bedauwde gras liggen.






Mijn werkdag werd gelardeerd met bureaus voorzien van boeketten rode rozen, dozen bonbons in de vorm van een hartje en linten vol kaarten waar de liefde vanaf droop. In elk kantoor, behalve dat van mij.
Om zes uur ’s avonds kijk ik nog maar eens in mijn brievenbus. Je weet nooit of mijn minnaar misschien telepathische gaven heeft of verdekt opgesteld zag dat zijn kaart ongeopend een zeemansgraf beschoren was. Ik tuur in de ongastvrije donkere gleuf waarin geen spoortje van post te bekennen is, laat staan een uitzinnige kaart met de gepassioneerde tekst van een geheime bewonderaar. De klep valt dicht. Precies op mijn neusbrug. Daar zal ik morgen een charmante blauwe plek hebben.
Als een soort zelfkastijding voor een dag die blijkbaar nog niet vervelend genoeg was, dwing ik me naar vijf hoog te lopen. In de plastic tas van de supermarkt zeul ik een diepvriespizza, een literdoos chocolademousse, (oké, twee stuks) een fles prosecco, een pak maandverband en een fles wc-reiniger mee naar boven. In mijn jas zit een halflege zak pindarotsjes. Bij de toegangsdeur van elke verdieping mag ik er één. De rest is voor vanavond in bed.
Met kloppend hart van de inspanning zet ik de tas naast me bij mijn voordeur. Als ik naar mijn sleutels zoek, voel ik een verliefde kriebel in mijn buik. Tarzan wacht.




5 opmerkingen:

  1. Ach toch......
    Een dag net als alle anderen dus ;)

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Nouja, van tarzan kun altijd op aan. Ten minste, als de batterijen het doen ;-)

    BeantwoordenVerwijderen
  3. Dit is wel een echte chicklit :-)
    Ik laat een recensie daarom achterwege.....

    BeantwoordenVerwijderen