donderdag 19 december 2013

Karin Kallenberg - THEA

Willen jullie een column op de thrillerlezersblog schrijven, vraagt Inkie. Ja, graag. Dat hoef ik niet eens met Dimitri te overleggen. Een column is volgens mij het krachtigst en meest doeltreffend als het een recente gebeurtenis betreft en hij recht uit je hart komt. Een beeld en een bijbehorende naam komen meteen bij me op: Thea. Mijn bejaarde buurvrouw van twee hoog die sinds een hartaanval vorig jaar niet meer de straat op gaat. Broodmager, weduwe, en een van de hartelijkste mensen die ik ken.
Als ik bij haar ben is het altijd dikke pret. Alles wordt letterlijk uit de kast gehaald om het me naar de zin te maken. Van kersenbonbons op een kristallen schaaltje, tot nieuwe pantoffels die haar te groot zijn, tot kortingsbonnen van de supermarkt. Maar weinig mensen spelen het klaar om met lege handen bij haar de deur uit te gaan. Nooit zit ze verlegen om gespreksstof, maar ze kan ook goed luisteren.
Haar woning is gedateerd gezellig met de oudroze fluwelen bank en stoelen, en het groen gebloemde Louis de Poortere-tapijt. Deze inrichting past haar als een handschoen, net als haar hese stem, haar sigaretje en haar onvermijdelijke vieux cola.

Als ik thuiskom die avond staat er een ambulance-achtige auto in de straat en de twee dozen met ons boek ‘B.B.’ die ik al een tijdje verwachtte, zijn netjes op mijn mat gezet. Moniek de buurvrouw van drie hoog vraagt of ik even bij Thea wil komen die zo benauwd was dat ze de huisartsenpost gebeld heeft. Ik schrik, maar het leed blijkt al geleden. De diagnose is bronchitis.
‘Wat ben ik blij dat het niet mijn hart is,’ zegt Thea met haar geruststellende doorrookte stem.

De volgende ochtend bel ik haar en krijg te horen dat alles goed gaat. Ik heb een aantal afspraken en kan pas ’s avonds weer bij haar langs.
Als ik op mijn laatste afspraak ben, gaat mijn mobiel. Moniek. En dan hoor ik die woorden die later nog herhaaldelijk in mijn hoofd zullen weerklinken. Woorden die bij het leven horen, maar op dat moment zo onwerkelijk zijn. Alsof het een zin is uitgesproken op een ver podium van een toneel.
‘Karin, ze is dood!’ Moniek roept het nog net niet, maar ze klinkt luid en klagend.
Al mijn zintuigen staan op scherp. Ik sluit mijn ogen en leg mijn vingers tegen mijn voorhoofd. ‘Moniek, dit is een heel mooi heengaan,’ is het enige wat ik kan bedenken als haar en mijn troost.
Moniek begint huilerig te praten. ‘Ze zit op een stoel en is zo koud…’ Ik sper mijn ogen weer open. Ik moet zo snel mogelijk naar huis. 

Moniek is omringd door een kring van lieve vriendinnen. Ze drinkt van haar witte wijn. Ogen rood gezwollen, blosjes op de wangen.
‘Ze heeft er nog voor gezorgd dat de bezorger je boeken naar boven heeft gedragen,’ vertelt ze me. ‘Ach meneer, hoorde ik haar bovenaan de trap zeggen. Mij lukt het niet meer met mijn leeftijd en mijn buurvrouw heeft zo’n last van haar rug.’
Dat heb ik helemaal niet en die doosjes kan ik echt wel mannen. Het was Thea’s laatste attente gebaar. Ik glimlach moeilijk en strijk een pluk haar van mijn betraande wang.
‘Wat kreeg hij ervoor?’ vraag ik als mijn keel niet meer dichtzit.
‘Een pakje chocomel en een sinasappel.’

De politie is er en de familie. We horen dat de dokter een natuurlijke dood geconstateerd heeft en we mogen er even bij.
Daar zit ze. Mijn geliefde Thea. In haar vaste leunstoel met uitzicht op het raam. Pyama en ochtendjas aan. Een kam in haar hand. Haarkrullers liggen op de salontafel, één zit er nog in haar haar. Haar hoofd is naar voren geknakt en haar gebit ligt in haar schoot. Ik ga een beetje opzij staan, hoef haar gezicht niet te zien, loop naar haar toe en geef een kus op haar haar. Wat de hulpverleners in de kamer wel niet van me zullen denken, kan me niets schelen. Ik ben blij dat ik dit nog even kan doen. Ik streel haar arm. Hij beweegt, maar blijft gelukkig op de leuning liggen.
Weer terug in Monieks woning, voegt Thea’s zoon zich bij ons. Ik condoleer hem.
‘Ach’, zegt hij. ‘Ze had toch niets meer aan haar leven.’
Vragend kijk ik hem aan. Hij haalt zijn schouders op. ‘Ja, als je nooit meer op straat komt…’

Later denk ik nog vaak aan die opmerking. Was ze echt niet gelukkig meer? Laat je dan nog geraniums kopen om ze in bakken aan je balkon te hangen? Laat je dan vol verbazing de knoppen van een mysterieuze plant zien die half december nog bloeit? Draai je dan elke avond rollers in je haar en vertoon je je niet zonder lijntje op je oogleden?
Stof je dan een keer per week trouw je Swarowski-miniatuurtjes af en steek je ’s avonds standaard een kaarsje aan ‘omdat het zo gezellig is?’ Vertel je dan vol enthousiasme dat je niet één aflevering van ‘De slimste mens’  hebt gemist?
En ze was toch om de dooie dood niet de enige? Zijn al die honderdduizenden bejaarden die niet meer de straat op komen en hetzelfde kleine leefwereldje hebben echt beter af in het niet bestaande hiernamaals? Velen wel, vrees ik, maar er zullen er ook nog ontelbaren zijn die op hun beperkte vierkante meters genieten van hun kopje koffie ’s morgens, van omroep Max of een roodborstje in de tuin.

Is het een verlossing voor al die thuiszitters als ze tussen zes plankjes belanden? Het is een vraag die ik hier graag wil stellen. Is het dus mijn egoïsme dat me bedroefd laat zijn om die fijne uren die Thea en ik samen nog hadden kunnen hebben?
Ach buuf, ik weet het antwoord niet, maar wat was je een mooi mens. Wat jammer dat ik je niet kon overreden om een rollator te kopen zodat we samen nog een paar keer de straat op konden. Wat jammer dat je wel de dozen aangenomen hebt, maar mijn boek niet hebt kunnen lezen. Niet eens de cover hebt gezien. Wat jammer dat deze in memoriam je niet onder ogen komt. Wat jammer allemaal, Thea. Zo jammer.



                

 oOo

Geen opmerkingen:

Een reactie posten