zondag 1 mei 2022

Interview met Dominique Biebau

 


Naast leraar Nederlands en Engels is Dominique Biebau schrijver van misdaadromans.  Na het spannende ‘Ijslands gambiet’ volgde ‘Russisch voor beginners’ waarmee de auteur De Hercule Poirotprijs 2019 en De Gouden Strop 2020 binnenhaalde.  Eind 2021 verscheen ‘Het mollenfeest’ een literaire thriller die ondertussen op de longlist staat voor de Hebban Thrillerprijs.  Ook in ‘Het mollenfeest’ gaan literair taalgebruik en spanning hand in hand.  Is ‘Het mollenfeest’ eerder literatuur?  Of beantwoordt het boek toch eerder aan de criteria van een thriller?  Thrillerlezers! besloot zijn licht op te steken bij de schrijver zelf.

Dag Dominique

• Met ‘Russisch voor beginners’ won je de Hercule Poirotprijs (2019) en De Gouden Strop (2020).  Maakte dat het schrijven van ‘Het mollenfeest’ gemakkelijker of zorgde dat integendeel voor extra stress?

Eerst en vooral ben ik natuurlijk heel blij dat ik die prijzen gewonnen heb. Als dat niet gebeurd was, dan hadden we dit gesprek misschien zelfs helemaal niet gehad, maar ik moet wel toegeven dat ik sindsdien het schrijven wel wat serieuzer ben gaan nemen. Zo probeer ik nu ook rekening te houden met Nederlandse lezers en dat leidt soms tot pittige discussies over woordgebruik: schrijf ik ‘gsm’ of ‘mobieltje’ (het is ‘telefoon’ geworden), ‘al bij al’ of ‘al met al’, ‘de matras’ of ‘het matras’? Maar al BIJ al ben ik gewoon superblij met de extra aandacht die de prijzen me opgeleverd hebben. De rest zijn luxeproblemen.

• Jouw misdaadromans zijn tegelijkertijd literair en spannend.  Wat zijn ze in jouw ogen: literatuur of thrillers?

Vroeger hechtte ik veel meer belang aan die vraag. Als jonge snaak had ik een vrij elitaire kijk op boeken. Aan de ene kant had je ‘de Grote Literatuur’ en aan de andere kant ‘pulp’. Mijn jongere zelf wou natuurlijk tot die eerste groep horen, maar doorheen de jaren ben ik toch veel milder geworden. Je hebt uiteindelijk maar twee soorten boeken: boeken die je graag leest en boeken waar je je doorheen worstelt – en dat is dan nog eens heel persoonlijk.

Zelf zie ik mijn boeken eerder als misdaadromans dan als echte thrillers, maar dat komt vooral omdat ze niet spannend genoeg zijn (lacht).

• Vind je die classificatie zelf eigenlijk belangrijk? Let je daar op wanneer je een boek uitkiest om te lezen?

Steeds minder. Ik ben leerkracht Nederlands en daarom lees ik uiteraard regelmatig literaire werken om ‘mee’ te zijn, maar voor de rest ben ik een echte omnivoor: fantasy, historische romans, non-fictie, comics, ja zelfs thrillers (lacht)… ik lees ze allemaal. Uiteindelijk is wat op de cover staat niet zo heel belangrijk. Hoe het verhaal verteld wordt, is dat wel.

• Zijn andere schrijvers een bron van inspiratie voor jou?

Het zal misschien vreemd klinken, omdat hij een totaal ander genre schreef, maar ik ben een enorme fan van Terry Pratchett (auteur van de Schijfwereld-reeks) – en dan vooral van zijn humor. Nu en dan betrap ik me op typische Terry Pratchett-mopjes. Qua plot zijn Agatha Christie en Roald Dahl dan weer mijn grote helden. Dat zijn twee monumenten waar een mens nu eenmaal niet omheen kan.

• Anthonis de Roovere alleszins wel.  Zijn Middelnederlandse gedicht ‘Van der Mollenfeeste’ behoort tot jouw favoriete gedichten of diende het enkel als inspiratie voor het boek?

Het is alvast een gedicht dat me als tiener is opgevallen in de lessen Nederlands (en dat wil al wat zeggen). Het gaat ook over een universeel thema, de dood, en koppelt dat aan een levendige beschrijving van de hele maatschappij. Die combinatie van humor en fatalisme (‘we gaan allemaal dood, maar drink eerst nog iets’) spreekt me wel aan. Daarnaast ben ik sowieso een grote fan van dat oude Nederlands, dat ongelooflijk sappig moet hebben geklonken. Anthonis de Roovere was bovendien ook nog eens een Bruggeling, dus in mijn hoofd lees ik dat gedicht altijd met een zwaar West-Vlaams accent.




• Er zit heel wat intertextualiteit in ‘Het mollenfeest’.  Er is natuurlijk het gedicht van Anthonis de Roovere, maar ook verwijzingen naar Hemingway, legendes, … .  Betekent dat dat er aan het schrijven van het boek een grondige voorbereiding voorafgaat?

Die verwijzingen ontstaan vrij associatief, zonder dat ik daar veel over nagedacht heb. Soms levert dat wel eens problemen op. Zo besliste ik pas vrij laat om ‘Van der Mollenfeeste’ in het boek te integreren, nadat ik een scène met molshopen had neergepend. Oorspronkelijk heette het boek trouwens ‘Nichten’ (het gaat tenslotte om vier nichten), tot mijn uitgeverij er fijntjes op wees dat die titel in Nederland wel eens anders zou kunnen geïnterpreteerd worden.

• Brise-Tout, het Mollendaalbos, …  zijn bestaande plekken.  Aan het begin van het boek zijn zij de geografische ankerpunten in het verhaal.  Vertrek je graag vanuit iets wat bestaat in jouw eigen leefwereld?

Eigenlijk niet. Ik ben namelijk nogal lui als het op research aankomt. Daarom creëer ik liever mijn eigen, parallelle, wereld die wel wat gelijkenissen vertoont met de realiteit, maar net dat tikkeltje anders is. Dan kan niemand me op foute beschrijvingen betrappen. (Handig toch?) Het geeft me ook meer vrijheid om dingen uit te vergroten. Zo lijkt het bos in “Het Mollenfeest” net iets angstaanjagender dan het echte Mollendaalbos (dit moet ik zeggen van de toeristische dienst 😊).

  De schrik zit er dus in dat je bezoekers van het Mollendaalbos afschrikt! 😊

• Waarom koos je voor vier nichten als hoofdpersonages?

Al vrij snel in het schrijfproces heb ik beslist dat ik een boek over familiebanden wou schrijven. Ik wou vier personages creëren die min of meer dezelfde voorgeschiedenis hebben maar daar op een compleet andere manier mee omgaan. Hoe bepalend is je genetische erfenis voor de rest van je leven? Kan je daaraan ontsnappen? Die genetische insteek deed me al snel bij vier vrouwelijke hoofdpersonages belanden: vrouwen zijn nu eenmaal de poortwachters van het leven.

• Berust het verhaal over de gruwel gepleegd door de Duitse officier op waargebeurde feiten?  Is geschiedenis ook iets wat jouw interesse heeft en ‘krab’ je wel eens graag aan ‘korstjes die je beter met rust zou laten’?

Die scène is niet gebaseerd op een concrete gebeurtenis, maar in mijn geboortestad (Waregem) circuleerden wel wat verhalen over gruwelijkheden die in de Tweede Wereldoorlog gebeurd waren. Zo zijn er vlak voor het einde van de oorlog, begin september 1944, nog enkele burgers door de Duitsers geëxecuteerd toen ze de bevrijding aan het vieren waren. Die verhalen maakten als kind een grote indruk op mij.   


• Jouw personages kunnen geïdentificeerd worden aan hun taalgebruik: spaarzaam, beeldend, woedend en dreigend, … .  Betekent dat dat je voordat je het verhaal begint te schrijven je je personages helemaal uitwerkt?

Normaal niet, maar voor ‘Het Mollenfeest’ heb ik dat voor een keer wel gedaan. Voor elke nicht had ik een soort ‘identiteitskaart’ gemaakt met daarin het antwoord op vragen als ‘Waarvoor schaamt ze zich het meest?’ of ‘Wat is haar grootste droom?’ maar ook vragen als ‘Met welke auto rijdt ze? (of fiets)’ of ‘Op welke politieke partij stemt ze?’

Voor hun karakters baseerde ik me dan weer op de humorentheorie van de Romeinse geneesheer Galenus. Die theorie classificeert mensen aan de hand van hun lichaamsvloeistoffen: zo zijn mensen met te veel zwarte gal  ‘zwartgallig’, die met te veel slijm (flegma) zijn dan weer ‘flegmatisch’. Totaal ontwetenschappelijk, maar gefundenes Fressen voor een schrijver!

• Heel veel leuke beelden!  Thomas vergelijkt zijn relatie met Anna met het opeten van een Ferrero Rocher.  Wat zegt deze vergelijking over jou?

Dat ik een enorme zoetekauw ben. Qua verslavingen ben ik in mijn kindertijd blijven steken: ik rook niet, drink zelden alcohol, maar ben dus wel een enorme snoeper en coladrinker. Ik eet mijn snoep ook altijd op de vreemdste manieren: zo haal ik bij Melocakes altijd het witte spul er eerst uit voor ik de rest op eet. En bij Ferrero’s… Dat lees je dus in het boek.

 • Het personage van Thomas vertoont gelijkenissen met zijn geestelijke vader?  Zo ja, in welke mate?

Thomas vertoont uitwendig inderdaad de meeste gelijkenissen met mezelf: hij is – net als ik – een leerkracht Nederlands, heeft een bepaalde leeftijd bereikt waarop je vaker terug dan vooruit kijkt, hij is ook niet de meest ondernemende, is ook een beetje zwaarmoedig en filosofisch aangelegd … Dat zijn allemaal karaktertrekken die bij mezelf ben gaan sprokkelen. Toch heb ik ook in de andere personages iets van mezelf gestoken. Zo is er Carla’s zwarte humor, Anna’s autistische kantje…   

• De leraar is nooit ver weg.  Carla beoordeelt Thomas met een 7 op 10.  Omdat je dat niet kan laten?

Misschien wel. Wie zal het zeggen? (lacht)

• Mag aangenomen worden dat de passage waarin Thomas het gedicht voorlegt aan zijn leerlingen en zij aanvankelijk maar matige interesse tonen uit het leven gegrepen is?  En dan ook het moment dat ze werkelijk gegrepen worden door het gedicht?

De scène is wel herkenbaar, denk ik, voor veel leerkrachten. We leven in een visuele cultuur. Het is dan ook moeilijk om jongeren gemotiveerd te krijgen om even de cocon van hun eigen tijd te verlaten, om te vertragen en stil te staan bij ‘maar’ wat woorden. Je kan hen dat au fond niet kwalijk nemen: we leven nu eenmaal in een tijd waarin ‘oud’ bijna een scheldwoord geworden is.

Toch probeer ik mijn leerlingen telkens weer te doen beseffen dat een tekst, hoe oud die ook is, in de eerste plaats geschreven is door mensen, die uiteindelijk dezelfde dromen hadden of met dezelfde dingen worstel(d)en als henzelf. Soms lukt dat, en dan ontstaat er een soort magie die van lesgeven het mooiste beroep ter wereld maakt. Soms niet – en dan hopen we morgen op beterschap.  

• Kan je ondertussen leven van jouw schrijven en zou je ooit overwegen om te stoppen met lesgeven?

Ik maak me geen illusies. Als Nederlandstalige auteur is het sowieso moeilijk om van je pen te leven, maar als Vlaming is het nog eens extra uitdagend. Momenteel combineer ik mijn schrijven met een 4/5 job als leerkracht en dat hoop ik nog lang te blijven doen. (Tenzij Steven Spielberg me een deftig voorstel doet voor zijn versie van ‘A feast for moles’!)

Als ik helemaal eerlijk ben, zou ik ook nooit fulltime willen schrijven. Mijn leerlingen houden me met mijn beide voeten op de grond en dat is soms wel nodig. Uiteindelijk vormen zij het leespubliek van de toekomst.

• Stop in ieder geval nooit met schrijven!  Tot slot, ben je ondertussen al met het schrijven van een volgend boek bezig?  Zo ja, kan en mag je er al iets over kwijt?

Voorlopig zit ik nog in de verkenningsfase. Ik ben aan verschillende verhalen begonnen maar wacht nog op een echte ‘klik’. Vroeger zou ik al gepanikeerd hebben, maar nu weet ik dat de muze zich nooit laat dwingen. We leven dus op hoop!

 

Bedankt dat je tijd wou nemen voor Thrillerlezers!  ‘Het mollenfeest’ is een feest om te lezen.  De thrillerlezers kijken vol verwachting uit naar jouw volgende boek!

Ook jij bedankt voor de fijne vragen!

Anita voor Thrillerlezers!

 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten