(deel
4)
Kevin
Valgaeren
Ik
ben een kind van mijn tijd. Ik schrijf over vandaag door middel van
het verleden. Hoe graag ik mij ook laat beïnvloeden door schrijvers
van weleer, ik zal altijd over en voor de mensen van nu schrijven.
Welke middelen en decors er ook ingezet worden, verhalen zijn steeds,
om het met een cliché te zeggen, een spiegel voor de hedendaagse
samenleving.
Logischerwijs
dringt zich dat de volgende vraag op: waarom schrijf ik historische
thrillers met een bovennatuurlijk tintje, oftewel gothic novels, die
zich op de koop toe afspelen op een eiland waar ik hooguit af en toe
te gast mag zijn? Het antwoord op die vraag is tweeledig: Francis
Ford Coppola en Enid Blyton.
Toen
ik in de eerste klas van de basisschool leerde lezen, wou dat
aanvankelijk niet echt vlotten. Ik had een leesachterstand, en ik
denk dat dat de reden is waarom is vandaag nog steeds een trage lezer
ben. Even had het er alle schijn naar dat boeken niets voor mij
waren, tot ik voor mijn negende verjaardag van mijn grootmoeder De
Vijf en de schat in de bergen (1958) van Enid Blyton cadeau
kreeg. Die avond—het moet ergens op het einde van december in 1988
zijn geweest—veranderde mijn leven voorgoed. Het
spaarvarken—eigenlijk was het een houten Meneer de Uil—stond de
weken en de maanden nadien volledig in het teken van de aankoop van
de andere twintig delen van The Famous Five,
die destijds eenentachtig Belgische frank—ongeveer vier Nederlandse
gulden—per aflevering kostten. Ik was verslaafd en mijn liefde voor
het geschreven woord was vanaf toen onvoorwaardelijk.
Wat
J.K. Rowling is voor de huidige generatie, was Enid Blyton voor de
mijne en voor iedereen die ooit jong is geweest van de jaren veertig
tot de jaren zeventig van de vorige eeuw. Blyton werd verguisd door
het literair establishment, maar haar jeugdboeken—ze schreef er
186!—werden over de hele wereld verslonden door gulzige
jongelingen. (Volgens Wikipedia verkocht ze
meer dan zeshonderdmiljoen exemplaren van haar boeken. Slik!) Blyton
was een Britse dame met blauw haar die leefde van 1897 tot 1968.
Samen met series over Noddy en The Secret Seven waren The Famous Five
haar populairste personages. Het betreffende vijftal bestond uit
Julian (de blonde, iets oudere jongen, en daarom de leider van de
groep), Dick (zijn broer en de flauwe grapjas van het gezelschap),
Anne (hun jongere zus met een klein hartje, maar een groots
moederinstinct), George (hun koppige nichtje die eigenlijk Georgina
heet, maar graag als een jongen door het leven gaat) en Timothy (haar
hond, die regelmatig mag optreden als deus ex machina, tenzij hij op
konijnen aan het jagen is). De kinderen behoren tot de betere
middenklasse en zitten op internaat. George woont in het ruime Kirrin
Cottage aan de kust van Dorset. Haar vader is een verstrooide en
norse wetenschapper, maar heeft aan zijn dochter een eiland
geschonken. Het eiland bevindt zich op roeiafstand van de kust en in
het midden ervan staan de restanten van een eeuwenoud kasteel—het
decor van hun eerste avontuur.
Elke
aflevering speelt zich af tijdens een of andere schoolvakantie, nadat
de kinderen door hun ouders worden losgelaten in de getemde Engelse
natuur, voorzien van een waanzinnige voorraad proviand. Er gaat
zelden een hoofdstuk voorbij waarin de picknickmand geen belangrijke
rol speelt, een onuitputtelijke bron van heerlijk eten waaronder
scones en gemberbier. Vooral dat laatste vond ik als jonge lezer
werkelijk verbluffend, omdat ik in de volle overtuiging verkeerde dat
kinderen in Engeland bier mochten drinken. Zonder overdrijven, kan ik
u vertellen dat mijn anglofilie voor een groot deel aan dat
misverstand is te danken. Hoe kon ik destijds, zonder woordenboek in
de nabijheid, weten dat gemberbier geen bier is maar limonade?
In
ieder geval, hun kampeer– of fietsvakanties verliepen zelden
vlekkeloos—gelukkig maar! Er waren altijd wel misdadige boeren,
snode smokkelaars of lijzige zigeuners die hun pad kruisten, en zich
bij voorkeur schuilhielden in duistere ruïnes of landhuizen die
steevast dooraderd waren met een netwerk van geheime gangen en
ondergrondse tunnels. De kinderen observeerden het misdadige gedrag
van de slechteriken, nestelden zich vervolgens in de problemen, om
ten slotte de strijd met de boeven aan te binden en ze kant-en-klaar
af te leveren aan de dichtstbijzijnde politieman. Eind goed, al goed.
Het
klinkt als triviaalliteratuur, als formule-schrijven, als
verderfelijke pulp die van kinderen hersenloze dwazen dreigt te
maken, maar ik verslond die boeken een voor een, en ben ze nooit meer
vergeten. Een paar jaar geleden heb ik mezelf de volledige collectie
opnieuw aangeschaft in het Engels, omdat ik wel eens wou weten of de
vooroordelen van de spraakmakende gemeenschap wel steek hielden. Al
snel bleek dat daar, zoals wel vaker het geval is met versteende
vooroordelen, geen bal van aan was. Toegegeven, Blyton is een
vertelster en bezondigd zich niet aan schoonschrijverij, en er zijn
enkele gimmicks die in elke aflevering opnieuw opduiken—een beetje
vergelijkbaar met de oneliners van een televisieserie als ‘Allo
‘Allo!—maar de plot is telkens weer wat anders.
The
Famous Five zijn, tegen de zin van de zogenaamde voorvechters
van de goede smaak, legendarisch geworden. En maar goed ook! Ik vraag
me soms af hoeveel mensen er, al dan niet met succes, beginnen
schrijven zijn dankzij de boeken van mevrouw Blyton. Ik ben er zo
eentje, en ik kan me niet inbeelden dat ik de enige ben. Bovendien
geef ik graag toe dat mijn boeken ook inhoudelijk schatplichtig zijn
aan de betreffende schrijfster en haar vijf avonturiers. Mijn gedweep
met de Britse Eilanden is door die boeken ontstaan, net als mijn
passie voor het verleden. Ik was er mij van bewust dat de boeken zich
in een tijd afspeelden die niet de mijne was. Als de tekeningen van
Eileen A. Soper dat geheim al niet prijs gaven, dan was het het feit
dat ze werden geschreven tussen 1942 en 1963. Daarnaast, maar daar
was ik mij destijds minder van bewust, speelde mevrouw Blyton
leentjebuur met de gothic novel, zoals de donkere gangen, de
schijnbaar verlaten landhuizen, en de mysterieuze kracht van de
grauwe Engelse heidelandschappen, waar ik hierboven melding van
maakte.
Het mag duidelijk zijn dat ik veel te danken heb aan de boeken van Enid Blyton. Er was echter een tweede stap nodig alvorens mijn interesse zich richtte op de gothic novel, en die kwam er toen Francis Ford Coppola in 1992 Bram Stoker’s Dracula op de mensheid losliet, en op mijn jeugdige, alles-absorberende ziel.
Ik
was dertien en volgens het leeftijdsadvies op de doos van de
videocassette nog veel te jong, toen wijlen mijn oom op een
zondagmiddag de gordijnen van zijn kamer sloot en de beruchte band in
zijn videospeler stak. Het filmfestijn kon beginnen.
Enkele
weken later kocht ik mijn eigen exemplaar van de film, en ik kan
zonder overdrijven zeggen dat ik die film ondertussen minstens
vijftig keer heb gezien. Wat Coppola’s Dracula
allemaal met het genre op film doet, poog ik sinds De
Ziener op papier te doen. De film is een van
intertekstualiteit verzadigde ode aan alles wat er in de
griezelliteratuur en -films voorafging, doch slaagt er tegelijkertijd
in om iets helemaal nieuws te creëren.
Het
spel van de rist topacteurs—Gary Oldman, Anthony Hopkins, Winona
Ryder en Tom Waits, om er een paar te noemen—was opzettelijk
theatraal gehouden, iets wat de gothic nodig heeft, want het genre is
immers niet meer en niet minder dan een uitvergroting van de duistere
kant des mensen. Die uitvergroting werd ook doorgetrokken in
verschillende andere aspecten van de film. Er was de bombastische
muziek van Wojciech Kilar, de waanzinnige kostuums die geïnspireerd
waren op bekende kunstwerken, de dramatische cinematografie die onder
andere gebruik maakte van fin de siècle technieken als stop-motion
en dubbele belichting van de pellicule, om nog maar te zwijgen over
de groteske decors die stuk voor stuk verwezen naar klassiekers uit
het genre.
Voor
het eerst in de filmgeschiedenis werd de sfeer en de intentie van
Stokers boek getrouw weergegeven, met uitzondering van dat ene grote
verschil: in de film wordt Mina verliefd op Dracula. Bloed stond bij
Coppola symbool voor een onophoudelijke stroom van passie, lust,
verlangen en honger naar een verboden, bestiale liefde. Ik kan
hierover nog een paar bladzijden doorgaan, maar laat het volstaan te
zeggen dat deze film het begin was van mijn bodemloze fascinatie voor
de gothic.
Ik
begon de klassiekers te lezen waarvan de uitstekende adaptaties in de
jaren negentig van de vorige eeuw legio waren. Ik kocht mezelf een
Prisma pocket met een overzicht van de Engelse
literatuurgeschiedenis, leerde stapvoets de taal, maakte kennis met
Stoker, Shelley, Wilde, Stevenson, Dickens, Austen en Hardy, maar ook
met Stephen King, Anne Rice en Clive Barker. Enfin, het vervolg kent
u ondertussen wel.
Ik
schrijf de boeken die ik graag zelf zou willen lezen, en mijn
persoonlijke voorkeur voor de Angelsaksische gothic werd mij
aangereikt door de meesterlijke schrijvers en filmmakers die me
voorgingen, en aan wiens geniale talent ik wellicht nooit zal kunnen
tippen—niet dat ik niet probeer, maar dat is natuurlijk key
to the game. Want ik ben natuurlijk nog ver van mijn einddoel,
als ik daar ooit al mag geraken. Hard werken, veel schrijven, veel
lezen en veel oefenen; alleen zo kan ik mijn vaardigheden verder
aanscherpen om de lezer nog meer genot te geven, om heel misschien
tot aan de knieën van één van bovengenoemde schrijvers te geraken.
Het willen geven aan de lezer wat andere auteurs aan mij als lezer
hebben geschonken, dat is volgens mij de grote drijfveer van het
schrijverschap.
Orwell
heeft gelijk als hij zegt dat schrijven gemotiveerd wordt door
egoïsme en de drang om zich te uiten over het mooie, het historische
en het politieke. Orwell heeft nog nooit ongelijk gehad. Maar ik zou
graag een nieuw, niet bijzonder intellectueel motief aan zijn
opsomming willen toevoegen: het is allemaal zo verdomd plezant! Ik
denk niet dat hij me zou tegenspreken.
Secundaire
bibliografie:
Orwell,
George. ‘Why I Write’. Essays. Londen:
Everyman’s Library, 2002. [1946].
Geen opmerkingen:
Een reactie posten