zondag 14 februari 2016

Waarom ik schrijf (deel 3) - Kevin Valgaeren

Waarom ik schrijf
(deel 3)
Kevin Valgaeren

Historische impuls. Het verlangen om de dingen te zien zoals ze zijn, om ware feiten te vinden en ze op te slaan voor de toekomst van het nageslacht.

Mijn interesse voor het verleden werd niet aangestoken door leerkrachten op de middelbare school, maar door de films die ik als prille tiener bekeek en de boeken die ik las. De puber die ik ooit ben geweest, was niet alleen verliefd op elk meisje dat langer dan vijf seconden in zijn ogen keek, maar ook op de pastorale negentiende eeuw die hij in de bioscoop te zien kreeg door verfilmingen van klassiekers als Pride & Prejudice en Sense & Sensibility van Jane Austen, The Secret Garden en The Little Princess van Frances Hodgson Burnett, Stokers Dracula, Shelley’s Frankenstein, et cetera, et cetera.


De negentiende eeuw betekende voor mij ingetogen passie, rondhuppelende deernen in de heuvelachtige weidelandschappen van Engeland, bovennatuurlijke schurken in de door mist verstikte straten van een nachtelijk Londen. Ik was een hopeloze romanticus. Ik ben nog steeds een romanticus, maar tegenwoordig iets minder hopeloos… vermoed ik.
Die jeugdige naïviteit stimuleerde me echter om me te verdiepen in die, op het eerste gezicht, sprookjesachtige eeuw. Het is een studie geworden die nog steeds niet is afgerond en dat hopelijk nooit zal zijn. Ik heb ondertussen geleerd dat de negentiende eeuw allesbehalve romantisch was, met uitzondering van de literatuurproductie in de eerste helft ervan. Er waren zeker mooie elementen aan dat tijdperk verbonden, maar daar kon men slechts van genieten als men van goede komaf was en bij voorkeur een lid was van het mannelijke geslacht. De meeste mensen uit die tijd moesten het stellen met een kort leven waarin onnoemelijk hard labeur de rode draad vormde, op het platteland of in de fabrieken, die niet meer waren dan smokende doodskisten. Voor hen—mannen, vrouwen en kinderen—was het werken geblazen op een schaars gevulde maag, met een geldbeugel die nooit gevuld raakte, terwijl bier en gin vaak de enige middelen waren om het leed kortstondig te verzachten. Op het platteland ploeterden de boeren in de stront van hun vee; in de stad verplaatste men zich door al dan niet verharde straten, die bedekt waren met een dikke laag zwarte smurrie—een combinatie van roet, modder en stront van paard en mens. In Londen, bijvoorbeeld—toentertijd de grootste wereldstad—begon men pas in de jaren zestig met het aanleggen van een rioolsysteem. Het waren de jaren van de cholera, tuberculose, massale kindersterfte en kerkhoven die dermate volgestouwd waren met op elkaar begraven lijken, dat het na een fikse regenbui niet ongewoon was dat de bovenste lijken terug bloot kwamen te liggen. Het moet in het Londen van de negentiende eeuw ongelofelijk hard gestonken hebben, iets wat men in de meest historisch correcte films zelden laat zien. Het was het
tijdperk van het laissez-faire kapitalisme en het sociaal Darwinisme. Men kon zich maar beter aan de top van de voedselketen bevinden en niet te vaak ziek worden. En heb ik al gezegd dat men maar beter niet van het vrouwelijk geslacht kon zijn? Gedoemd om te zwijgen, je plek aan het fornuis te kennen, al je bezittingen aan je echtgenoot af te staan—een echtgenoot die, tot later in de eeuw, de juridische toestemming had om je te slaan en vreemd te gaan, terwijl dat in omgekeerde richting helemaal niet het geval was—en niet te hard tegen zijn schenen te schoppen, op gevaar van gecolloqueerd te worden—de psychiatrische instellingen, zoals Bedlam, staken vol met geestelijk gezonde vrouwen die op die manier door hun man aan de kant waren geschoven, alleen omdat scheiden een nog grotere schande was.

Ik overdrijf natuurlijk. Het was niet allemaal kommer en kwel, maar het was toen zeker en vast niet beter dan nu. Feit is echter dat de negentiende eeuw, meer dan de voorgaande eeuwen, ons vertelt wie wij vandaag zijn. Onze moderne Westerse maatschappij werd toen beproefd en gevormd. Door dat tijdperk te bestuderen kan men heel goed zien wat we vandaag beter doen, maar ook wat we slechter doen.


Op het eerste gezicht zou men kunnen zeggen dat ik die tijdsperiode slechts gebruik als decor voor mijn verhalen, als een link naar het mysterieus verleden, als een kanaal om mijn kennis daarover te delen met de lezers, en om komaf te maken met vervelende demystificerende elementen zoals het internet en mobiele telefonie. En dat is natuurlijk allemaal waar, maar ik gebruik het genre van de historische roman ook om te vertellen waar we vandaan komen, wie we vandaag zijn, en waar we naartoe kunnen gaan. Neem, bijvoorbeeld, Seance, waarin geschreven wordt over de botsing tussen religie en wetenschap, de naïviteit waarmee sommige geleerden van toen te werk gingen—vooraanstaande lieden wiens uitvindingen nog steeds invloed hebben op de dagelijkse werking van onze gemeenschap—en de schandalige positie waarin de vrouw werd gedwongen. Het zijn problemen waarvan we moeten onthouden dat ze nog niet lang geleden bestonden, maar de discussie tussen religie en wetenschap is bijvoorbeeld nog steeds niet uitgeklaard. Hoewel de eerste duidelijk aan de verliezende kant staat, heeft de wetenschap nog verre van alle wijsheid in pacht.
En dat brengt mij naadloos bij Orwells vierde en laatste motief.

Politieke motivatie. Het woord politiek gebruikend in de breedst mogelijke betekenis. Het verlangen om de wereld in een bepaalde richting te sturen, om de ideeën van andere mensen over de maatschappij bij te sturen. […] De mening dat kunst niets te maken hoeft te hebben met politiek, is op zichzelf een politieke mening.

Dit is een moeilijke. Ook Orwell had er een probleem mee, want hoewel hij beweert dat dit motief voor hem het minst belangrijke was, is hij in feite een van de meest politiek geëngageerde auteurs wiens werk men in een bibliotheek vinden kan. Burmese Days (1934) gaat over het imperialistische en koloniale verleden van India, Homage to Catalonia (1938) gaat over Orwells wedervaren in de Spaanse Burgeroorlog, Down and Out in Paris and London (1933) gaat over zijn ervaringen als pauper, Animal Farm (1945) is een kritiek op het communisme in de vorm van een fabel, en Nineteen Eighty-Four (1949) is een wat-als-roman over de wereld onder het juk van totalitaire regimes—onder andere. Als er iemand ooit een politiek gemotiveerd oeuvre bij elkaar heeft geschreven, dan is het George Orwell wel.

Wie een van mijn boeken heeft gelezen, weet dat ik zeker niet in de eerste plaats vanuit politieke beweegredenen schrijf. Ik schrijf over mensen in buitengewone omstandigheden, en soms doen die personages uitspraken over de samenleving. Een duidelijk voorbeeld daarvan is de neurotische Ziener Werner van Lissum uit Bloedlijn. Soms deel ik de mening van mijn personages, maar vaak ook niet. Uiteindelijk doet dat er ook niet toe. Het gaat immers over de tekst en niet over de auteur; de auteur heeft slechts een dienende functie.
Dat wil echter niet zeggen dat ik geen mening heb over onze samenleving, integendeel! De wereld belangt mij zeker en vast aan, en of ik nu wil of niet, ik ben een kind van mijn tijd en reflecteer en schrijf over die tijd, zelfs als mijn boeken zich gemiddeld anderhalve geleden afspelen.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten