(deel
1)
Kevin
Valgaeren
In
1946 publiceerde George Orwell—vermoedelijk de belangrijkste
Engelse schrijver van de twintigste eeuw—het opstel ‘Why I
Write’. Het was alsof Orwell met dat essay van om en bij de vijf
bladzijden nog even de puntjes op de i wilde zetten,
om
daarna
het
startschot te geven voor de rit naar zijn magnum
opus. Vier
jaar later stierf hij aan de gevolgen van tuberculose, maar niet
alvorens de mensheid Nineteen
Eighty-Four
te schenken; een dystopisch meesterwerk dat elk jaar weer een beetje
relevanter wordt, wat in de literatuur een bijzonder uitzonderlijk
fenomeen mag heten.
Over
het schrijverschap wordt graag veel geschreven, omdat auteurs ervan
overtuigd zijn dat wat ze te vertellen hebben ongemeen interessant
is. Maar buiten de techniek van de ambacht, valt er over het
schrijven eigenlijk erg weinig te vertellen. Orwells ‘Why
I Write’ hoort echter bij het handjevol teksten die er wél toedoen
en die iedere auteur bij zich zou moeten hebben, zoals een
dominee nooit de deur achter zich dichtslaat zonder een bijbel op zak
te hebben.
En toch vind ik het hoog tijd om voor mezelf even neer te pennen
waarom ik het noodzakelijk vind om me elke dag weer vast te binden
aan mijn bureau en te werken aan de verhalen die ik zo graag met u
wens te delen. Seance,
mijn derde roman, werd onlangs afgewerkt en zal in de loop van
februari in de boekhandel liggen, maar ondertussen dringen zich
nieuwe ideeën op die mij nopen om alras opnieuw aan de slag te gaan.
Het is dus tijd om een tussenstand op te maken en me af te vragen
waarom ik dit (zo graag) doe.
Orwell
ving zijn opstel aan door te schrijven over zijn jeugd, en dat is ook
waar ik graag wil beginnen. In de mate van het mogelijke zal ik zijn
opstel als blauwdruk voor het mijne gebruiken, zonder dat ik me ook
maar enigszins durf te vergelijken met de literaire grootmeester van
Animal
Farm
(1945).
Als
kind was ik anders dan de anderen, hoewel, paradoxaal genoeg,
iedereen dat waarschijnlijk over zichzelf denkt. Ik voelde mij niet
beter of minderwaardig, maar ik was me ervan bewust dat ik geen lid
was van de groep die men als normaal zou kunnen bestempelen. Op de
speelplaats was iedereen dol op voetbal; ik vond het veel aangenamer
om in m’n eentje over het met stoeptegels geplaveide plein te
kuieren en te dromen over heldenverhalen waarin ik de hoofdrol
speelde, tot een kleine schurk, die in de gaten had dat ik met mijn
gedachten elders vertoefde, mijn ingebeelde avonturen aan diggelen
sloeg met een welgemikte vuistslag tegen mijn kaak. Op de speelplaats
en na de schooluren spraken vriendjes samen af om te kletsen over de
laatste aflevering van MacGyver,
of het nieuwste speeltje van de Teenage Mutant Ninja Turtles, terwijl
ik weinig behoefte had aan vrienden en het liefst zo snel mogelijk
naar huis wou om in stilte met mijn legoblokken te spelen of om een
goed boek te lezen. Anders gezegd, ik was een einzelgänger, een
introvert die zijn rust en ontspanning vond door zich intensief te
concentreren op het creëren van een eigen wereld, en het erg
vermoeiend vond om met andere mensen om te gaan. Dat was vroeger zo,
en dat is er met het ouder worden niet beter op geworden. De drang
naar afzondering is groter dan ooit.
Die
wil om alleen te zijn had/heeft echter niets te maken met misantropie
of arrogantie. Integendeel! De directe confrontatie met de ander
ontloop ik graag, maar dat neemt niet weg dat ik de behoefte heb, ja,
zelfs de nood heb om te communiceren met de andere lieve mensen van
de wereld, ofschoon op een (veilige) indirecte manier. Als tiener heb
ik dat op verschillende manieren geprobeerd: als acteur in het
amateurtheater, als presentator–van–alles
bij de lokale radio van Turnhout, en als filmjournalist voor diverse
media. Maar het was uiteindelijk in het ware schrijverschap dat ik
mijn roeping vond, en waar mijn creatieve hart zich het best thuis
voelde. Bovendien merkte ik dat het schrijven niet alleen een
uitstekende manier was om als mensenschuw individu te communiceren
met anderen, het was ook de manier bij uitstek om erkenning te
krijgen. Dat realiseerde ik me reeds kort na mijn elfde verjaardag,
toen ik besloot om een wekelijks bulletin uit de geven voor een
publiek van vijf mensen: mijn vader, mijn moeder, een koppel waarmee
ze bevriend waren, en Roger Schoemans, destijds een gevierd
jeugdschrijver, hoofdredacteur van Het Nieuwsblad en een idool van
ondergetekende. Het budget van de krant was zo groot als het gewicht
van mijn spaarpot, en dus werd er continu op zoek gegaan naar kosten
drukkende oplossingen, zoals een elektronische schrijfmachine—mijn
eerste grote investering. Het spreekt voor zich dat ik mezelf tot
hoofdredacteur van de krant had benoemd, en in het begin had ik zelfs
een vliegende reporter in de gedaante van mijn twee jaar jongere zus,
die na twee edities ontslag nam, en zo een punt zette achter haar
blitzcarrière in de journalistiek. De krant werd door haar kleine
schare lezers erg positief onthaald en heeft in diverse vormen nog
enkele jaren bestaan, tot ik op mijn vijftiende de leiding kreeg over
Oskaar: een filmtijdschrift dat werd gemaakt door jonge snaken en
werd uitgegeven door de Warande, het buitenproportionele
cultuurcentrum van de provinciestad Turnhout, waar ik opgroeide en
uitgebreid over heb geschreven in Bloedlijn.
De
jaren van Oskaar waren zonder twijfel mijn gouden jeugdjaren. Met
vallen en opstaan leerde ik wat schrijven was, en wat
men ermee kon bereiken, maar ik leerde ook een groep gelijkgestemde
zielen kennen… anders gezegd, ik leerde hoe belangrijk het is om
vrienden te hebben.
In
diezelfde periode kwam ik ook naar buiten met mijn eerste fictionele
teksten. Voordien had ik enkele onafgewerkte pogingen tot het
schrijven van een bestseller ondernomen—ik
herinner mij vaag iets over een groep kinderen die door het lezen van
een magisch boek in de negentiende eeuw terechtkomen, en een
gemoderniseerde versie van ‘Alladin en de wonderlamp’ die door de
leerkracht Nederlands van het vierde middelbaar in de klas werd
voorgelezen, maar vooral was afgekeken van de Disneyfilm (een film
die de betreffende leerkracht gelukkig nog niet had gezien)—maar
vanaf toen werd het menens.
Het
is te zeggen…
![](https://blogger.googleusercontent.com/img/b/R29vZ2xl/AVvXsEhNujVGOpIfr4BOQ99RUEp7JdXO3uQbIeP8XX4rn5hq9-p0ZEVmKxxNLQKKuVC5wJ0X1Yb2GmA3QCcz9tcxUxTW1F1sOX1TTuHunsCif8ogJXOF5mQCacExbJ99H4oxC4U3KMP_6eE7egnr/s320/unnamed+%25282%2529.jpg)
De
rest van mijn tienerjaren werden vooral ingevuld door het schrijven
van journalistieke teksten over film, met bijdragen voor onder andere
het tijdschrift van de Katholieke Filmliga—thans
Filmmagie—en een populaire website die ik verzorgde met enkele
Nederlandse filmliefhebbers.
![](https://blogger.googleusercontent.com/img/b/R29vZ2xl/AVvXsEjHF7twG0lh3Nafp5ewvg7QeokeRUB3bsDb7hnr09sO3sr_xZgyEWVP0BZrUPbp5P851vHZ6A6MbS1hja7UXBLGiW1c8Ijbah2-e_Zr8y9lcLaPmQXxHCqWWy-pXkdplFDTbXBzAGnrbduP/s320/unnamed+%25281%2529.jpg)
Na
afloop van de voorstellingen wist ik het wel zeker: ondanks al mijn
creatieve uitspattingen uit mijn vroege jeugd reeds in een bepaalde
richting wezen, besefte ik toen pas dat het scheppen van het
geschreven woord mijn roeping was. Meer nog, ik meende dat ik klaar
was om een boek te schrijven. Dat boek was twee jaar later helemaal
klaar, telde ongeveer driehonderd bladzijden en heette De
Gewaarwording.
Het feit dat u nooit iets over dat boek heeft gehoord, komt omdat De
Gewaarwording
erg slecht was, en de papierversnipperaar en de prullenmand verdiende
in de plaats van het daglicht en een eventuele publicatie.
Twee
jaar lang had ik mijn vrije momenten geofferd aan dat ene boek dat me
wereldberoemd zou maken. En het was allemaal een maat voor niets
geweest. Of toch niet? De
Gewaarwording
was de beste les in schrijven die ik ooit heb gehad en bevatte de
kiem voor wat vijf jaar later De
Ziener
werd; een boek dat tot ieders verbazing—niet in het minst de
mijne—een uitgever vond én een debuutprijs won. Het warme onthaal
van vele lezers, critici en mensen uit het boekenvak, samen met de
roes van het schrijfproces, en het geluk dat ik had om gepubliceerd
te worden, zorgden ervoor dat ik een doel had. Ik wou een schrijver
worden. Ik was een schrijver geworden. Ik zal vast nooit iets anders
zijn, tenzij dood.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten