zaterdag 17 maart 2018

Deel 9 van Het klagende lijk


Marco zat ineengedoken in een schommelstoel vol met knuffels. Met de gordijnen gesloten wiegde hij zachtjes heen en weer. Zijn ogen gefocust op één punt, zoals hij de afgelopen dagen continu had gedaan.
Dams en Wout waren bij Greta Looman aangeschoven aan de keukentafel. Greta had uit de krant vernomen dat Hennie was vermoord en daaruit had ze de conclusie getrokken dat het overlijden weleens verband kon houden met de gemoedstoestand van haar zoon.
Wat de rechercheurs dan weer niet begrepen was waarom ze geen contact met de politie had gezocht.
‘Denkt u werkelijk dat ik daar ook maar één minuut aan heb gedacht?’ verdedigde Greta zich. Ze was een sterke krachtige vrouw en zeker niet op haar mondje gevallen. Haar leven stond in het teken van de opvoeding en begeleiding van Marco. Ondanks de vele verzoeken, opmerkingen en meningen van anderen had ze altijd zelf de zorg gedragen voor hem. Een kind doe je niet zomaar weg? Wie kan het beste liefde geven en heeft het beste met hem voor? Geloof in haar zoon had ze altijd gehad. Je moet die jongen niet voor achterlijk houden, hij heeft genoeg om voor te leven. Toch was Greta ook een nuchtere vrouw die met beide benen op de grond stond en niet schroomde hulp te vragen als dat nodig was. Marco werd zeker niet zielig gevonden door zijn moeder. Zo had ze, toen ze ontdekte dat hij groene vingers had, hem gestimuleerd te werken. Met een duidelijke structuur en regelmaat zou dat voor Marco weleens positief kunnen uitpakken. Wat dat betreft begreep Greta haar zoon. Er moest iets zijn gebeurd wat Marco’s structuur had verbroken. De dood van Hennie had er bij Marco behoorlijk ingehakt. Meer dan bij wie dan ook.
Dams had respect voor die vrouw. Hij moest er niet aan denken om zichzelf weg te cijferen voor een kind met handvaten. Veel te vermoeiend.
Greta schoof met een licht knikje de koffiekopjes op tafel.  Marco bleef op zijn kamer.
Ze roerde de suiker en keek de rechercheurs vragend aan.
Dams vond het prima dat Marco op zijn slaapkamer bleef. Dat gaf hem de ruimte vrijuit te spreken.
‘Fijn dat we u en uw zoon hebben gevonden. Na de moord leek het wel alsof jullie van de aardbodem verdwenen waren. U had niet bedacht dat Marco iets met de moord te maken zou kunnen hebben? ’
Hij slurpte aan zijn koffie en zag dat Greta’s ogen vuurspuwden.
‘Wat denkt u wel! Als u hier komt om mijn zoon te beschuldigen dan is daar het gat van de deur!’ schoof ze haar stoel naar achteren. Voor de duivel niet bang wees ze naar de uitgang.
‘Mijn collega bedoelt te zeggen dat hij misschien iets meer weet’, voelde Wout zich genoodzaakt het gesprek weer in goede banen te leiden.
‘Precies’, mompelde Dams.
‘Zo klonk het anders niet’, ging Greta weer zitten.
‘Mijn excuses als het verkeerd bij u is overgekomen’, wierp Wout een woedende blik naar zijn leermeester. ‘Het komt soms beroerd zijn strot uit, maar hij bedoelt het goed. Is het niet Dams?’
Hij knikte omdat ze rustig was en vervolgde het gesprek. ’Misschien kunnen we Marco even spreken?’
‘Ik geef u weinig kans’, zei ze. ‘Maar u mag het van mij proberen.’
Marco keek niet op toen zijn moeder met de twee mannen zijn kamer in kwam lopen. Dezelfde stemmen die hij zojuist in de keuken had gehoord.
Zijn ogen begonnen te prikken. Hij nam zijn knuffel nog steviger vast en tranen verschenen vanuit zijn ooghoeken. Hoe moest hij het vertellen? Hij wilde wel, maar kon het gewoonweg niet. Overmand door intens verdriet, angst en onbegrip. Elke vraag sloeg hij op, maar het leek alsof hij verzadigd raakte. Hij hoorde ze wel, maar ze vroegen te veel. Hij kreeg het gebeuren al niet op een rijtje, laat staan al deze vragen.
Hij wist niet eens zeker wat hij had gezien, wie hij had gezien. Een schim, meer niet. Hij dacht wel te weten… hij kon toch niet?
‘Als je niet kunt praten, wil je het dan eens proberen op te schrijven? Vroeg Wout heel voorzichtig.
Rust, rust, rust...Marco schommelde iets harder. Hij sloeg zijn handen op zijn oren. Ze moesten weg. Weggaan. Veel te veel prikkels, stemmen en geluiden.
‘Ga weg!’ sprong hij uit de stoel en sloeg krachtig tegen de muur.
Geschrokken gooide Wout zijn handen in de lucht. ‘We gaan al’, zei Dams en nam een kaartje uit zijn jaszak. ‘Als je praten wilt, hierop staat mijn telefoonnummer.’
Marco sloot zijn slaapkamerdeur en struinde zijn kamertje af naar een pen.
Hij kon wel tekenen wat hij had gezien. Het werd een heel gekras. Misschien een andere keer. Zijn hoofd wilde rust.

Hij was met kleren aan op bed gaan liggen. Totdat hij wakker was geschrokken van zijn luidruchtig thuiskomende huisgenoten. Halfeen. Hij was blij dat hij niet mee was gegaan, al vonden zijn huisgenoten hem nu saai en een spelbreker. Dan was hij dat maar, zijn prioriteit lag momenteel ergens anders. Er waren nog maar twee dingen die hem bezighield; Stella en de moord.
Wout vond het te laat om nog te douchen. Omdat meerdere huisgenoten dit in de ochtend deden, moest hij wel vroeg opstaan om niet te laat op zijn werk te komen.
De algemene keuken was een rommeltje, maar hij voelde zich niet geroepen de rotzooi van de anderen op te ruimen, ondanks zijn hekel aan chaos. Hij smeerde een boterham en trok de deur achter zich in het slot.
Fris en fruitig had hij de kou getrotseerd. De sterke tegenwind had hem niet weerhouden stevig door te trappen. De ijle lucht gleed langs zijn wangen en zijn oren stonden rood aan het hoofd toen hij arriveerde.
Het was vrijdag en morgen zou hij Stella weer zien. Nog één dagje werken.
Natuurlijk had hij zich beziggehouden met de mogelijke dader of daders van de moord. Hij had ’s nachts liggen woelen, peinzen, maar werd telkens gestoord door het beeld van Stella dat op zijn netvlies verscheen. Waardeloze nachten. Hij sliep hazenslaapjes. Arme Marco ook.
‘Goede morgen’, gooide hij enthousiast zijn jas over zijn bureaustoel. ‘Ben je vannacht blijven slapen?’
‘Zou je zeggen hè? Ik heb inderdaad niet veel slaap gehad vannacht’, strekte Dams zijn gevouwen handen achter zijn hoofd en zijn benen languit onder het bureau. ‘Doe maar zwarte koffie, word ik misschien nog wakker.’
‘Ik kan mij helemaal niet herinneren dat ik je dat heb gevraagd?’ sprak Wout plagend.
‘Gewoon een werkopdracht, zoon’, geeuwde Dams plagend met een knipoog.
‘Een beetje beweging zou jou anders wel goed doen’, durfde Wout te reageren.
Dams tetterde met zijn handen op zijn dikke buik. ‘Frisse lucht, dat zal mij goed doen. En bij terugkomst een bakje dampende hete koffie.’
Dams liep de trap af. Die Wout deed hem aan zijn jongere ik denken. Wouts gedrevenheid en eigen mening kon hij steeds meer waarderen. Ook al zaten ze niet altijd op één lijn, hij had wel het vermoeden dat Wout leer aan wilde nemen van een oude rot in het vak. Dat was weleens anders geweest met studenten. Deze knul was erg leergierig en deed enorm zijn best. Natuurlijk zou hij dat nooit hardop zeggen. Die jongen zou nog eens naast zijn schoenen kunnen gaan lopen.
Over frisse lucht gesproken, Wout opende ondertussen het enige raampje in het kantoor om de zwetende klamme lucht in de werkkamer ver verdrijven. Voordat Dams zou roepen dat het geen zomer is, zou hij het raam weer sluiten.

‘Denk jij dat Arnoud Hennie heeft vermoord?’
‘Wat ik denk is niet relevant’, bromde Dams.
Nee, feiten en bewijzen. Dat wist Wout nu ook wel.
Arnoud had met tegenzin de poging tot inbraak bekend. Sterker nog, hij had toegegeven eerder uit de woning te hebben gestolen. Al noemde hij het geen stelen. Hij had simpelweg vaders deel van de erfenis opgehaald. Het was zo gemakkelijk gegaan, hij moest alleen door de terrasdeuren wanneer de huishoudster pauze nam. Uit observatie was gebleken dat hij dan een kwartier de tijd zou hebben, voordat Hennie en Lyla uit de keuken zouden komen. Dat de huishoudster het huis goed luchtte was natuurlijk in zijn voordeel geweest.
En Lyla? Zij had als enige een financieel gewin.
Dams schudde zijn hoofd, plukte zijn snor en antwoordde dat hij haar uitsloot. Ze was de enige met een sleutel, maar waarom zou je na een ruzie teruggaan als je wist dat er een lijk lag. Zou toch wel erg stom zijn om jezelf zo in de kaart te spelen? Bovendien zag Dams niet in dat zo’n zacht naïef vrouwtje opeens zoveel kracht zou hebben om hem de schedel in te slaan met een beeld. Lyla was een vrouw die hard werkte en gelukkig was met haar leventje. Intens verdrietig was en alle medewerking had verleend. Nee, zij had de moord niet gepleegd of ze moest wel een erg goede actrice zijn. Zij had er meer belang bij gehad dat de diefstal werd opgelost. Dat zei iets over haar.
‘Door hem te vermoorden, blijft de diefstal toch mooi geheim?’ speelde Wout de advocaat van de duivel.
Dams stak zijn wijsvinger op.
‘Precies knul, dat zou van toepassing zijn geweest als zij de diefstal inderdaad had gepleegd. Jij en ik weten dat ze daar niet verantwoordelijk voor is. Ze had er geen baat bij dat de diefstal geheim bleef, toch?’
Wout moest even denken.
‘En haar man?’
Dams begon te bulderen van het lachen.
‘Die man heeft altijd alles recht gepraat. Een echte goede sul... Nee joh, of ik moet het echt mis hebben.’
Wout begreep wel wat hij bedoelde, maar Peter voldeed wel aan het profiel. Een grote stevige man. Hij was kwaad geweest dat zijn vrouw werd beschuldigd en is verhaal gaan halen, net als Sjoerd.
‘Je vergeet dat hij Lyla heeft gekalmeerd. Tijdstip, alibi?’
Wout zuchtte. Het frustreerde hem dat Dams alles en iedereen van tafel veegde. Toch was hij het nog niet met Dams eens.
‘En de zoon?’
Dams klakte zijn tong.
‘Daar ben ik nog niet uit.’
Hij geloofde dat Sjoerd eerlijk was geweest, maar Sjoerd had zijn verhaal ook lang genoeg verzwegen. Misschien had hij toch nog niet alles verteld. Zou erg tactisch zijn om niet alles te vertellen en je toch als dader op te werpen. Maar of Sjoerd daar intelligent genoeg voor was betwijfelde hij.
‘Je moet ook niet vergeten dat we DNA hebben gevonden op het moordwapen.’
‘Dus we hebben de moordenaar al?’
Dat was voor Dams net iets te kort door de bocht. Zoveel mensen met een motief, maar de link Hennie-Robert ontbrak.
‘Misschien is hij ingehuurd?’ probeerde Wout.
‘Misschien zoon.’ Al kon Dams zich daar ook niets bij voorstellen. Was Robert dan zover afgegleden, zo wanhopig.
‘Wellicht zoeken we helemaal in de verkeerde richting?’
‘Je bedoelt?’ vroeg Dams.
‘Nou, misschien heeft Hennie gewoon een ordinaire inbreker betrapt.’
Dams kon er niet in meegaan. Er was niets uit de woning gestolen, behalve de goederen die Arnoud had bekend weggenomen te hebben. Hennie was nog in bezit geweest van zijn portefeuille inclusief geld. Een inbreker zou toch niet de bewoner uitschakelen en met lege handen het pand verlaten. Hij geloofde er niet in. Er moest iets anders zijn.
‘Tenzij de inbreker is gestoord.’ Wout trok zijn ooglid met zijn wijsvinger omlaag.
‘Marco?’

De rest van de dag was Wout bezig informatie te
zoeken over Robert. Robert kwam de laatste twee jaar niet in beeld. Wout wilde uitzoeken of Robert die tijd gedetineerd zat. Misschien was die knaap wel verhuisd.
Wout noteerde alles wat hij kon vinden over deze verdachte, want laten we eerlijk zijn, met de gevonden DNA was hij zeker een verdachte.
Wout schoot af en toe in de lach. Wat Wout las was hier en daar erg knullig. Hij stal om zijn verslaving te kunnen betalen. In een wel erg oude melding las Wout dat Robert zijn identiteitskaart een keer had achtergelaten in een woning waar hij die nacht had ingebroken. Ook was hij al eens van het dak van een schuurtje gevallen. Hij had nota bene het breekijzer gebruikt om zijn been te spalken, maar had niet snel genoeg weg kunnen komen. Verder viel het Wout op dat Robert onmiddellijk bekende wanneer hem de diefstallen werden voorgehouden. Altijd met spijt. Plechtig beloofde Robert het nooit meer te zullen doen.
‘Al iets gevonden, vriend?’
Wout kon vertellen dat Robert inmiddels gehuwd was met ene Debora.
Die naam zei Dams niets.
‘Heb je het adres, dan gaan we hem even een bezoekje brengen.’
Wout knikte en greep zijn jas.
 ‘En je verhoorplan, wat ga je hem straks vragen?’ vroeg Dams.
‘Ach, verhoorplan...’, mompelde Wout en gooide Dams jas in zijn richting.
‘Jij doet gewoon het woord en ik schrijf.’
‘Never change a winning team!’
‘Wat?’
‘Niks.’


Tussen enkele verdorde planten lag een zwarte kater op de vensterbank. De gordijnen waren maar deels geopend en de ramen konden wel een wasbeurt gebruiken. Verder een prima woning, die nog wel her en der een likje verf nodig had.
Wout zocht naar de deurbel terwijl Dams zijn kauwgom over de heg spuugde.
‘Hey, dat kun je niet maken!’
Maar Dams haalde zijn schouders op. ‘Iemand vermoorden ook niet.’
Wout bonkte een aantal keren op het woonkamerraam en klepperde met de brievenbus.
De zwarte kater opende even zijn ogen.
Dams stapte in het hoge gras van de voortuin, plaatse zijn hand op de ruit en tuurde naar binnen. Buiten wat oude meuk was er niet veel te zien.
‘Ze zijn er niet!’ schreeuwde een buurvrouw, die zojuist haar stofdoek klopte, door het bovenraam.
‘Weet u waar ze zijn?’ vroeg Wout beleefd. Hij deed een stap achteruit zodat hij haar beter kon zien, maar de vrouw had het raam alweer gesloten.
Dams nam Wouts notitieblokje en scheurde er een blaadje uit. Hij gebaarde Wout dat hij zich moest omdraaien en drukte lichtjes op zijn rug. Toen Wout ietwat voorover stond legde Dams het blaadje op zijn rug en schreef een briefje. Hij drukte deze in de brievenbus en sjokte naar zijn bolide.
‘Die vent komt nooit naar het bureau.’
Dams grinnikte; ‘O, dat dacht ik wel’ stuurde hij de auto de stad door.


Fietsers, met volle boodschappentassen staken het drukke kruispunt over. Het was vrijdag en dus markt. Dat deed Dams natuurlijk watertanden. Het was allang lunchtijd geweest en de dik belegde boterhammen had hij allang op. Wout keek toe hoe de braadworst onder Dams grote snor naar binnen gleed. Ook niet vreemd dat die ouwe het figuur van een walvis had. Vette hap ging er altijd in, maar beweging had hij maar minimaal, zover Wout op de hoogte was van Dams sociale leven.
Terug op het bureau prijkte een memobriefje aan de computer.
‘Hier, bel jij Robert maar, haal ik koffie,’ knipoogde Dams.
Wout wist niet wat hem het meest verbaasde. Dat Dams koffie ging halen of dat Robert zich had gemeld. Robert had kennelijk het kladje gevonden. Wout draaide het telefoonnummer en kreeg warempel contact. Een afspraak was snel gemaakt.
‘Ik begrijp nu waarom het een lang verhoor wordt,’ lachte Wout bij Dams terugkeer.
Dams trommelde met zijn korte dikke vingers op zijn buik en stak vervolgens een kauwgummetje in zijn mond en grinnikte triomfantelijk.
Binnen een half uur had Robert zich bij de balie gemeld en liepen de rechercheurs naar beneden. Met zijn laptop onder zijn arm volgde Wout Dams naar de ontvangsthal. Hij was er heilig van overtuigd nu eindelijk duidelijkheid te krijgen in zijn eerste moordzaak.
‘Wie is het?’ fluisterde Wout.
De receptioniste knikte naar de bank. Dams moest even goed kijken voordat hij Robert herkende. Hij had een lange magere man gezocht in trainingspak, met ingevallen wangen, wallen onder zijn ogen en vies sluik haar. Zoals herinnerde hij zich Robert de Witte.
De man op de bank was een doorsnee kerel. Goed gekleed, netjes in spijkerbroek en trui. Een geschoren gezicht en een kortgeknipt kapsel. Zijn gezicht was voller dan vroeger en hij leek zelfs een klein bierbuikje te hebben. De vele tatoeages op zijn arm waren keurig bedekt. Enkel een tatoeage in zijn nek was deels zichtbaar. Wel heb ik ooit, dacht Dams. Wonderen zijn de wereld nog niet uit.
‘Robert de Witte, dat is lang geleden. Hoe maakt u het?’ stapte Dams met uitgestrekte hand op hem af.
‘G...G…Goed.’
‘Dat zie ik vent. Je ziet er goed uit man.’
‘D...d...dank u wel.’
‘Loop je mee?’
Robert leek nerveus.
Dams vertelde hem dat ze hem als verdachte van moord q doodslag wilden horen. De ogen van Robert werden zo groot als schoteltjes. Wout zag dat hij er geen snars van begreep, maar Dams wees Robert al op zijn rechten.
‘W...w...wat heb ik gedaan?’ vroeg de verbouwereerde Robert.
Het werd het meest vreemde verhoor dat Wout in zijn korte politie carrière had meegemaakt. Robert kreeg te horen dat zijn DNA was gevonden op een moordwapen. Van Gijzen had in het rapport laten opnemen dat uit onderzoek was bewezen dat Hennie door een klap met het gevonden beeld om het leven was gekomen. De zaak was zo goed als rond. Moordwapen en DNA sporen. Hoeveel bewijs wil je hebben? Een bekentenis zou nu nog mooi zijn en dan was Chefke ook weer tevreden.
‘M...m...moord!?’ schreeuwde Robert het uit. ‘Zijn..j..j..ullie gek ge..ge.geworden ofzo?’

Hij was een inbreker geweest, een junk maar geen moordenaar! Bovendien was hij al lange tijd uit het criminele wereldje. Hij was afgekickt en had niets meer van doen gehad met justitie of politie. Hij was getrouwd en had net als iedere andere fatsoenlijke wereldburger eerlijk werk. Hij begreep werkelijk niet hoe hij in deze situatie verzeild was geraakt.
Wout kreeg bijna medelijden met die vent. Robert keek niet alleen verbouwereerd, maar werd ook kwaad. De naam Hennie Verwer zei hem duidelijk niets. Hij ontkende dan ook in alle toonaarden.
‘Jij...jij weet toch dat dat mijn wijk niet was. V...veel te veel geouwehoer die rijke buurten. A...a..alarm en veel te g..goed beveiligd. Niets voor mij!’
Dat was ook zo’n beetje het laatste wat Robert wilde vertellen. Op de vragen hoe zijn DNA dan op het beeld kon komen, naar zijn alibi, zweeg Robert.   
‘I...i..ik wil een advocaat’, leunde Robert achterover en hij sloeg zijn armen demonstratief over elkaar. Zijn lippen drukte hij strak opeen tot een klein smal spleetje.
Dams legde zijn armen op het bureau, streek een keer door zijn snor en bromde wat. Er viel een stilte, een lange stilte. Robert zweeg als het graf.
‘Goed, goed’, zei Dams uiteindelijk. Hij bladerde nog wat door het dossier.
Robert zag een foto van Hennie’s letsel en van het moordwapen, maar gaf nog steeds geen kik.
Wout noteerde dat het verhoor was beëindigd en Dams sloeg het dossier dicht. Het liefst had Dams nog meer vragen gesteld, maar als verdachte had Robert recht op een advocaat. Hij streek een keer bedenkelijk door zijn snor.
‘Goed Robert. Je kunt gaan. We maken een nieuwe afspraak en dan kom jij met advocaat.’
Wout vond het maar verwarrend. Waarom liet die Ouwe hem gaan? Ze hadden toch genoeg bewijs om de man aan te houden? Wout krabde achter zijn oren.
Dams gooide zijn korte benen languit en stak de achterkant van de pen in zijn mond. Hij schoof het dossier voor zich uit en zuchtte diep. Ook wout bekeek het dossier nogmaals en schudde zijn hoofd. Ondertussen greep Dams naar de telefoon. Hij belde naar beneden en verzocht het surveillance team Robert te volgen.
            ‘Kun je dat wel maken?’ vroeg Wout.
‘Dit zaakje stinkt zoon.’
Dams tikte met de achterkant van zijn pen op het bureau. Ergens klopte er iets niet. Robert de Witte was de laatste jaren op het rechte pad. Hij had totaal geen connectie met het slachtoffer en leek oprecht van niets te weten. Welke moordenaar brengt nu het moordwapen terug naar het plaats delict? Nog wel met vingerafdrukken.
Dams schoot omhoog en sloeg met vlakke hand op tafel.
‘Dat is het knul!’
‘Wat?’
Dams pakte het dossier en zocht naar het rapport van de technische recherche en bestudeerde deze grondig.
‘Wel heb ik ooit!’
‘Wat?!’
‘Hier, kom,’ schoof Dams zijn stoel opzij zodat Wout zijn bureaustoel naast hem kon rollen. Hij wees op de afbeelding van het beeld en de plekken waar de vingerafdrukken waren aangetroffen.
‘Zie je?’
Wout zag helemaal niets en begreep de euforie van Dams totaal niet. Wat hij natuurlijk niet direct wilde toegeven. Denken Wout. De Ouwe tikte met zijn korte worstvinger meerdere keren krachtig op het dossier. Wout was het nu compleet kwijt.
‘Ik denk dat je het mij toch moet uitleggen.’
In de deuropening verscheen een agent.
‘Wat wil je?’ bromde Dams.

Dams keek niet op en leek op te gaan in zijn eigen gedachten. Met oren zo rood als kool bladerde hij nogmaals door het dossier. 
‘Die man, we zijn hem gevolgd.’
Het was duidelijk dat die Ouwe zijn oren wel gespitst had. Kennelijk vond hij de informatie interessant genoeg om even op te kijken.
‘En?’ vroeg hij nieuwsgierig.
De agent vertelde dat ze gepaste afstand hadden genomen, omdat ze met een opvallende auto hadden gereden, maar dat ze bij de stoplichten Robert uit het oog verloren waren.
Dams klakte met zijn tong en sloeg een vuist op tafel.
‘Jullie broekies kunnen ook niets!’
‘Laat hem nu eens uit vertellen’, viel Wout Dams in de rede, die de angst voor die Ouwe in de ogen van de agent zag.
De jonge agent hief zijn gebogen hoofd en sprak langzaam dat ze toen maar een rondje hadden gereden.
‘Ja?’ leunde Dams voorover.
De agent voelde waarschijnlijk de ogen van Dams op zijn huid branden. Hakkelend vertelde hij dat ze over een parkeerplaats waren gereden en Robert opeens hadden gezien. Hij had zijn fiets tegen een gevel gezet van een kantoorgebouw en was naar binnen gegaan. Ongeveer een half uur was hij binnen geweest. Ze hadden het adres opgeschreven en de agent overhandigde trillend zijn notitieblok aan Wout.
‘Ik begrijp er niets meer van!’ schreeuwde Wout na het lezen van de adresgegevens.
‘Ik wel’, riep de ouwe brompot, die het boekje uit Wouts handen had gegrepen.
‘Ik wel!’ riep Dams.
Wout las nogmaals het adres, maar zag niet in wat Robert de Witte op het kantoor van Hein Heijnink te zoeken had. Hein was wel advocaat, maar hield zich niet bepaald bezig met strafrecht. Waarom Robert dan uitgerekend naar Heijnink was gefietst was hem een raadsel.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten