zaterdag 17 februari 2018

Deel 5 van Het klagende lijk

Lyla stond voor een dilemma.
Ze hadden het lijk van Hennie vrijgegeven maar kennelijk voelde niemand zich geroepen om verdere zaakjes af te handelen. Waarom hadden ze anders haar gebeld? Nu zat zij met de afhandeling van een huis en een lijk opgezadeld. Die idiote advocaat liet ook niets van hem horen. Hennie zou toch wel een testament hebben gehad?
Ze was totaal overdonderd. Ze was maar de huishoudster. Bovendien door Hennie verdacht van diefstal en nu moest zij alles maar regelen? Ze wist niet of ze dat wel wilde. Maar dan, als zij het niet deed, wat dan?
Theoretisch gezien was er geen sprake van diefstal want Hennie had geen officiële aangifte gedaan. Lekker dan! Wel als verdachte aangemerkt, maar geen onderzoek. Het voelde zo verkeerd. Ze begreep het niet. De hele gemeenschap wist dat Hennie haar had beschuldigd. Menigeen keek haar ondertussen met de nek aan. Niet dat men onder de indruk was van Hennies dood, maar diefstal kon ook niet. Als dit zo bleef, dan zou ze nergens nog een werkhuis krijgen.
Aan de andere kant kon ze het ook niet over haar hart verkrijgen om Hennie boven de grond te laten staan. Hij had geld genoeg om zijn eigen begrafenis te bekostigen. Ze was alleen geen gemachtigde voor zijn rekeningen.

Arnoud stond voor de villa.
Alles zat potdicht. Om er zeker van te zijn dat de woning onbeheerd was achtergelaten belde hij aan. Hij wachtte even en belde nog een keer.
Hij had onverschillig geleken, toch had het nieuws over de dood van Hennie hem geschokt. Toen vader besloten had met Roef een ommetje te maken, had hij zijn fiets gegrepen. Natuurlijk had hij niet gezegd waar hij naartoe ging, maar hij moest nog wat regelen voordat ze het huis leeg zouden halen.
Hij wist trouwens pas sinds een half jaar waar zijn oom woonde. Die dag kon hij zich nog goed herinneren. Op het schoolplein. Toen hem werd gevraagd of hij Arnoud Verwer heette. Hij had niet geantwoord, maar de jongen belemmerde hem verder te lopen.
‘Jij bent toch Arnoud Verwer?’
‘Waarom wil je dat weten?’ had hij gevraagd, niet onder de indruk van het machogedrag van die vent.
De jongen had nonchalant zijn schouders opgehaald. ‘Familie van Hennie Verwer?’
Arnoud was niet uit geweest op trammelant en zei toen dat het zijn oom was, maar dat ze geen contact hadden. ‘Waarom vraag je dat eigenlijk?’
‘Omdat die vent een eikel is.’
‘En nu ben ik er ook één?’ had hij verwonderd gereageerd. ‘Alleen omdat ik dezelfde achternaam draag?’
De jongen had toegegeven dat die gedachte niet helemaal eerlijk was. Ze hadden elkaar de hand geschud, maar ondertussen was Arnouds interesse gewekt. Wat wist die jongen wat hij niet wist?
Hij had zich thuis nooit met de gesprekken over zijn oom bemoeit, maar zonder zijn oom te kennen had hij al een hekel aan hem.
Van diezelfde jongen had hij toentertijd het adres gekregen. In het begin was hij alleen maar langs gefietst. Gewoon uit nieuwsgierigheid. Hij had de villa geobserveerd, maar ook aantekeningen gemaakt. Over wanneer de huishoudster kwam en wanneer de tuinman bijvoorbeeld. Zijn oom had hij nog nooit gezien. Alsof de man mensenschuw was. Misschien ook maar beter, want hij wist niet wat hij zou hebben gedaan als hij oog in oog had gestaan met de man die het leven van zijn ouders zo zuur had gemaakt.
Zeker na het zien van Hennies woning begreep hij de gesprekken die hij dikwijls had gehoord. Vergeleken met hun woning was Hennies huis een paleis. Jaloezie en afgunst speelde hem parten. Hij had het huis vanbinnen willen bekijken. Hij wilde zien hoe zijn oom leefde van hun centen.
De huishoudster maakte het hem wel erg gemakkelijk om binnen te komen. Wanneer ze arriveerde duurde het meestal tien minuten en dan stonden alle ramen en deuren open. De eerste keer had hij zich in de achtertuin achter een schuurtje schuilgehouden. Door de glazen terrasdeuren had hij een moderne kamer gezien met vele kunstwerken.
Toen niemand in de woonkamer aanwezig was, was hij over de drempel gestapt. Zijn hart had geklopt als van een bezetene.
Sindsdien was hij vaker naar de villa gegaan. Beetje bij beetje wilde hij zijn vaders erfdeel terug halen, in de hoop dat zijn oom de spullen niet zou missen. Hij had dan ook eerst de minst opvallende zaken weggenomen. Een roomstelletje uit het dressoirkastje. Hij had het verpatst.
De hele strijd om de erfenis leverde zijn ouders alleen maar extra rekeningen op. Natuurlijk had hij zich de eerste keer schuldig gevoeld. Maar het feit dat zijn oom een gemene streek had geleverd rechtvaardigde in zijn ogen zijn actie. Hij stal helemaal niets, hij haalde alleen dat waar ze altijd al recht op hadden gehad. Niet hij, maar zijn oom was de dief! Hij haalde terug wat van hen was, net zo vaak tot hij het volledige bedrag aan zijn vader kon overhandigen. Hij voelde zich Robin Hood en de pandjesbaas vroeg nergens na.
Nu was zijn oom dood en moest hij een grotere slag slaan. Hij moest naar de villa. Het was dit zijn laatste kans voordat ze het huis leeg gingen halen.
Niemand deed open. Hij liep een rondje om het huis. Dit keer zou toegang tot de woning wel iets moeilijker worden. Als er toch niemand aanwezig was, moest hij misschien wel een raam inslaan.

Hij had slecht geslapen. De hele nacht had hij liggen woelen en zichzelf in de lakens verdraaid. Verscheidene keren had hij de tijd op zijn alarmklok gezien en minuten weg zien tikken. Het zat hem niet lekker dat Stella zo plotseling het gesprek had afgekapt. Bovendien had hij de hele nacht de brandende ogen van die onbekende jongen nog voelen prikken.
Hij nam vluchtig een boterham op de vuist en liet de voordeur achter zich in het slot vallen. Hij trapte de pedalen zo hard hij kon. Het zweet pegelde van zijn voorhoofd. Met twee treden tegelijk stoof hij de stenen trap naar kantoor op, waar Dams reeds was gesetteld achter zijn bureau. De stemmen door de portofoon waren onverstaanbaar door het aanhoudende rokershoestje van Dams. Hij klopte Dams op zijn rug, maar werd door een proestende Dams weggeslagen.
‘Je bent laat.’
Hij stond in tweestrijd of hij zou vertellen over Stella en het gesprek. Maar dan zou die ouwe vragen stellen en hem erop wijzen dat contact niet wenselijk zou zijn.
Daar had hij niet zoveel zin in. Aan de andere kant, kon hij zelf met de eer gaan strijken, als hij kon achterhalen wat Verwer die ochtend op kantoor had gedaan. Hij moest er eerst maar eens over denken en besloot voorlopig te zwijgen.
‘Sorry.’
Een grote flap-over in de kamer moest chronologisch de situatie en de stappen weergeven die ze reeds hadden gevolgd. Daaronder stond nog een lange ‘te-doen’ lijst met in dikke letters familie en tuinman opsporen.
Wout leunde achterover in zijn stoel. Zijn slungelige benen fungeerden als stoelpoot. De achterkant van zijn pen stevig vastgeklemd tussen zijn tanden. Eigenlijk kon hij alleen maar tot de conclusie komen dat ze nog geen steek verder waren. Wie had die notoire klager nu vermoord?
Dat er meerdere gegadigden waren die Hennie wel konden
‘schieten’ maakt van iedereen nog geen moordenaar. En wat was het daadwerkelijke motief? Bijna iedereen had er één.
Met het lezen van alle verhalen zou hij zelf nog een motief hebben.
Dams draaide de portofoon wat harder, stond op en greep zijn jas. Dit keer deed Wout hetzelfde. Hij had het bericht ook gehoord en begreep waar Dams naartoe wilde. Een melding van een inbraak op heterdaad was niet iets waar ze doorgaans naartoe gingen, maar het genoemde adres was reuze interessant voor de twee rechercheurs.
Dams scheurde door de stad en claxonneerde onbeschoft naar automobilisten die te langzaam reden. Een enkeling wees met zijn wijsvinger naar zijn voorhoofd of balde een vuist. Ondanks dat Wout de haast begreep, geneerde hij zich voor het gedrag van Dams.
Langzaam liet hij zich op de bijrijdersstoel onderuitglijden, in de hoop dat men hem dit gedrag niet zouden aanrekenen.
Het terrein rondom de villa was grondig onderzocht en reeds vrijgegeven. Het nam natuurlijk niet weg dat iedereen zich daarom maar toegang kon verschaffen tot het privéterrein. Loeiende sirenes en zwaailichten kwamen de bocht om scheuren en blokkeerden de oprit van de villa. Dams reed de twee opvallende dienstauto’s voorbij en parkeerde verderop.
Onmiddellijk werd er een voordeur geopend en verscheen een vrouw in de deuropening. Ze droeg een peuter op haar arm en kwam op haar sloffen naar buiten gelopen. Ze riep de rechercheurs en wees met haar wijsvinger richting de villa. Opgewonden vertelde ze Dams en Wout dat ze vanochtend een flesje melk wilde opwarmen in de magnetron. Vanachter haar keukenraam zag ze toen een man op het grind van Verwers oprit lopen. In eerste instantie had ze er geen aandacht aan geschonken. De jongeman had er namelijk keurig uitgezien. Eigenlijk eerder bekakt met zijn donkerblauwe stoffen jas en college sjaaltje. Bovendien was hij rechtstreeks naar de voordeur gelopen.
Een of andere verkoper, had ze gedacht.
Het bevreemde haar echter pas, toen de jongeman verdween naar de achterkant van de woning. Ze wist, net als ieder ander in de straat, dat de woning onbewoond was. Dat was het moment dat ze argwaan kreeg en voor het raam was blijven staan. Enkele minuten later verscheen de knul weer op het grindpad met in zijn rechterhand een stevige stok. Het leek haar een bezemsteel.
In elk geval nam ze aan dat de jongen niet veel goeds in zin had. Dat was het laatste wat ze had gezien, want de knul verdween weer naar de achterzijde.
‘Ik heb toen onmiddellijk 112 gebeld’, staarde ze richting de woning van Verwer.           
‘Dat is hem!’ wees ze naar een rennende man.
Dams deinsde geschrokken achteruit. Hij wilde vloeken, maar hield zich nog net in. Het bleef bij een onverstaanbaar gebrom.
Uit de beukenhaag verscheen een atletische jongeman, gevolgd door enkele schreeuwende agenten. De verdachte stopte niet en rende via het speelveldje de straat over. Wout voelde de adrenaline in zijn keel en was niet van plan de man te laten ontsnappen. Hij nam een sprint en zette de achtervolging in. Aangezien hij juist aan de kant van de straat stond waar de verdachte naar toe rende, was het vrij eenvoudig de knul in zijn kladden te vatten. Na enige strubbeling gaf de man zich over. Hij wist kennelijk dat er geen uitweg meer was.
Ook Wout ontdekte dat hij toch iets meer aan sport moest gaan doen. Zijn conditie was niet iets om over naar huis te schrijven. Hij ging wel naar een sportschool met enkele vrienden, maar het was altijd op zijn dooie louteren wat ze aan activiteit deden. Tja, en als jonge student was hij zeker geen uitzondering in het uitgaansleven. Hij mocht wel graag een pilsje pakken in de kroeg met zijn medebewoners. Dat zou hij zeker niet ontkennen. Nee, zijn conditie was niet top.
De agenten namen de verdachte over en begeleidden hem naar de dienstauto.
Wout leunde heel even voorover met zijn handen op zijn knieën. Het was een korte sprint, maar toch. De adrenaline gierde nog steeds door zijn keel.
‘Hey Dams, we brengen hem naar het bureau!’ riep de agente.
Dams stak zijn duim omhoog. Hij zou eerst hier de zaken afhandelen voordat hij het verhoor met de verdachte inzette. Hij had de gegevens van de getuige nog niet genoteerd en dat was zeker van cruciaal belang. Zeker wanneer de verdachte zou ontkennen of zwijgen. De verdachte zat voorlopig droog dus over hem maakte Dams zich even geen zorgen. Wout was minder geduldig. Hij wilde liever gelijk verhoren.
Voordat de laatste opvallende auto weg wilde rijden kwam de jonge vrouwelijke, ietwat gezette agente op hen afstappen. Ze fluisterde iets in Dams oor. De verontwaardiging op Dams gezicht, nu was Wout wel heel erg nieuwsgierig, maar Dams zei niets. Althans niet tegen hem.
Het verbaasde hem dat de politiemedewerkster ter plaatse bleef. Ze stond bij de beukenhaag te smoezen met haar andere collega en maakte geen aanstalten om weg te rijden. Wout begreep het niet. Maar hij was, volgens hem, de enige die niet begreep wat er aan de hand was.
Hij beet dan ook een keer stevig op zijn tanden toen de vrouw hen gebood mee te lopen naar haar woning. Smekend keek hij Dams aan, maar die negeerde zijn blik. Een getuige verklaring opnemen kon later toch ook nog wel?
‘Als u de koffie klaar heeft mevrouw, doen we dat graag.’
Hij deed het erom! Die Ouwe deed het er gewoon om.
‘Ik kan wel even wat zetten?’
‘Prima mevrouw, dan komen we zo dadelijk.’
Dams reikte onder zijn jas naar zijn borstzakje om er zijn shag uit te halen. Hij had enkel nog een beetje mot, maar kreeg het voor elkaar om er een peukje van te draaien. Nu de vrouw naar binnen was gegaan, was het de gelegenheid om te vragen waarom ze moesten blijven. Dams stak zijn sigaret aan en blies de rook in de lucht en gebaarde Wout hem te volgen zonder er ook maar één woord aan vuil te maken.
‘Waarom gaan we koffiedrinken?’ snauwde Wout geprikkeld.
‘Omdat we moeten wachten op de technische recherche.’
‘Technische recherche? Hoezo?’
Bij de beukenhaag aangekomen stapte de volslanke agente iets opzij en wees naar een voorwerp onder de heg. Grote gruwels! Daar lag zowaar een bronzen beeld op een sokkel. Met zijn kleine digitale camera schoot Dams enkele plaatjes en overhandigde de agente het fototoestel met het verzoek ermee naar de huishoudster te gaan. Hij wilde weten of Lyla het beeld herkende.
Het kon weleens het moordwapen zijn, dacht Wout terugdenkend aan die grote gapende wond op Verwers linkerslaap. Hij zag Hennie voor zich. De sokkel zou prima die lelijke dodelijke wond kunnen hebben veroorzaakt.
‘Wat valt je hier op zoon?’
‘Wout.’
‘Huh?’
‘Wat valt je hier op WOUT!’ verbeterde hij Dams.
‘Ja, ook goed’, mopperde hij hoofdschuddend.
‘Dat het beeld er nog niet lang ligt?’
Dams knikte tevreden en klopte met zijn hand op Wouts bovenarm, waarbij de as van zijn sigaret op de grond viel.
Dat was een makkie. Het beeld was droog terwijl het gras en de bladeren nog vochtig waren van de ochtenddauw. Bovendien lag het beeld op de gekleurde herfstbladeren en niet eronder. Als het beeld er langer had gelegen dan zouden er ook bladeren overheen zijn gewaaid. Gewoon je boerenverstand gebruiken.
Maar wie gooit in Godsnaam een beeld in de beukenhaag?
Hij had nog nooit eerder van een verhaal gehoord dat een moordenaar het moordwapen terug had gebracht naar de plaats delict. Als dit al het moordwapen was natuurlijk.
Dams wreef een keer met zijn vinger onder zijn neus en draaide bedenkelijk een puntje aan het uiteinde van zijn snor.
‘Interessant, niet?’
Dat was het zeker. Het beeldje, dat in Wouts ogen een ballerina moest voorstellen, zou zo op het blote oog de perfecte maat hebben voor de verkleuring op het dressoir. Maar ja, de politie werkt met feiten en niet met aannames dreunde de woorden van zijn leraar weer door zijn hoofd.
Dams verbrandde bijna zijn vingers toen hij een laatste trek van zijn sigaret nam en deze wegschoot toen ze richting hun koffieadresje liepen. De agente bleef op verzoek van Dams staan. Ze nam haar taak serieus en bewaakte de ballerina met haar leven.
De voordeur stond op een kier en Dams was zo vrij om de deur verder te openen. Het lawaai van omvallende blokken en een vrouwenstem die riep; ‘Loopt u maar door’, wezen hun de weg naar de woonkamer. Van alle huizen in de rij was de indeling precies hetzelfde. Dams verwachtte hier dus niet iets anders aan te treffen.
De woonkamer was leeg en kaal. Eigenlijk een beetje kil. Naast de simpele en eenvoudige wit versleten bankstel stond een box. Een kleine dekenkist fungeerde als salontafel en op de grond lag een speelkleed waarop de peuter vrolijk met zijn gekleurde blokken speelde. Enkele verhuisdozen stonden tegen de muur die door de vrouw des huizes werden doorzocht.
‘Ik weet niet waar ik ze gelaten heb.’
De geurige aroma van verse koffie vulde het huis.
‘Gevonden’, riep de vrouw en haalde drie mokken tevoorschijn.


Stella sloeg haar benen elegant over elkaar en sloeg haar hoofd achterover. Hein moest maar eens weten dat ze niet langer met zich liet sollen. Ze kende zijn agenda als de beste. Met leugens zou hij niet wegkomen.
Waarom die klant zo vroeg in de ochtend moest komen, was haar een raadsel. Bovendien was Hein zichzelf niet de laatste tijd. Hij oogde nerveus. De vele telefoontjes naar zijn vrouw waren haar niet ontgaan. Ze gruwelde van de liefkozende woordjes die hij door het toestel tegen haar riep.
Zou hij nu echt denken dat ze ‘blond’ was?
Als ze wilde kon ze elk gesprek van hem afluisteren, zolang de muziek maar uit was en er geen klant binnen zou komen. Voor dat laatste was ze zeer zeker niet bang. Hein mocht zich dan voor doen als populaire advocaat, ze kon de klanten op één hand tellen.
Ze was niet van plan nog langer het naïeve schoolmeisje te spelen en naar zijn pijpen te dansen. Zij was ook een individu, een persoonlijkheid met een mening en gevoelens. Duidelijkheid en geen spelletjes meer!
Hein was later dan normaal, maar kwam uiterst opgewekt naar binnen lopen.
‘Dag moppie!’ knipoogde hij.
‘Ik wil graag even praten’, denderde ze maar direct met de deur in huis.
Hein zette zijn aktetas op de grond, plaatste zijn armen over elkaar en was een en al oor.
Hij was knap. Hij had een goed postuur voor een man van zijn lengte. Door zijn zonnebankbruine huid vielen zijn hagelwitte tanden goed op wanneer hij lachte.
Stella wist helemaal niet waar ze moest beginnen. Ze had deze reactie eigenlijk niet verwacht. De hele week was hij al, met een bak verse koffie, zijn kantoor in gevlucht zonder een praatje te maken met haar. Ze had zich afgevraagd of ze iets verkeerd had gedaan.
‘Ik euh’, stammelde ze.
Opeens barste ze in snikken uit.
Hein leunde tegen haar bureau en trok haar naar voren, zodat ze nu tussen zijn benen zat. Ze durfde niet op te kijken. Zijn warme adem voelde ze door haar haar.
Voorzichtig streek hij met zijn linkerhand over haar rug. Met zijn rechterhand tilde hij haar kin omhoog. Stella’s make-up was uitgelopen.
‘Je kan mij toch alles vertellen?’
Ze probeerde geen oogcontact te maken. Ze moest sterk zijn.
‘Ik begrijp niet waarom je zo afwezig bent.’
Hein tilde haar kin nogmaals omhoog en dwong haar hem aan te kijken.
‘Dat heeft toch niets met jou te maken.’
Stella haalde sniffend haar schouders op. ‘Weet ik veel. Je zegt ook niets, komt later en ik weet niet wat ik moet doen.’
Ze voelde zich belachelijk tegenover haar werkgever. Zo had ze het gesprek niet verwacht. In haar hoofd had het zich heel anders afgespeeld. Met haar handpalm wreef ze door haar betraande ogen.
‘Kom eens hier’, zei hij zacht.
Hij opende zijn armen en legde Stella haar hoofd tegen zijn borstkast.
Nu hij haar troostte, huilde ze nog harder en maakte ze natte vlekken in zijn witte overhemd.
‘Ik heb weleens een grote bek, maar ik maak me gewoon zorgen om de zaak. Dat begrijp je toch wel’, fluisterde hij bijna.
Stella knikte. Dat begreep ze wel nu Hennie was overleden. Hennie was immers de enige consequente factor waarom het advocatenkantoor nog bestond. Toch was ze opgelucht dat die man niet meer kwam. Zeker na het laatste bezoek, toen hij meende dat ze wel in zou gaan op zijn avances. Ze wist niet of hij haar wilde uitlokken om te kijken hoever ze zou gaan of dat hij het serieus meende. Ze had hem heel duidelijk gemaakt niet gediend te zijn van zijn gedrag.
‘Weet je, we gaan straks lekker lunchen en bespreken dan hoe het verder moet. Ik kan je hulp wel gebruiken. ’
Stella keek haar werkgever aan. Hij leek oprecht. Waarschijnlijk zou ze op zoek moeten naar een nieuwe baan. Het zou haar weleens kunnen verlichten, maar boezemde haar ook angst in. Zou de nieuwe werkgever ook goed betalen? En wat als ze geen ander werk kan vinden.
Hein kuste haar op haar voorhoofd en sloot toen de deur van zijn kantoor.


Wout nam zijn benodigdheden uit zijn jaszak en legde deze op de salontafel. Hij wilde Dams laten zien dat een goede rechercheur niet zonder pen en papier op zak het bureau verliet en hij zeker leer aannam. Keurig bleef hij staan wachten tot de vrouw zou zeggen dat hij mocht gaan zitten. Immers waren dat de fatsoensnormen die hij van huis uit mee had gekregen. Dams daarentegen had zijn jas open geknoopt en al plaats genomen. Zijn korte benen had hij vooruitgestoken, waardoor hij in de sofa lag.
‘Er mag nog wel een schilderijtje aan de muur. Zo is het ook niets’, wendde hij zich tot de vrouw en knipoogde naar Wout.
Wout wierp een kwade blik naar zijn leermeester. De vrouw plaatste een dienblad met hete koffie op de dekenkist.
‘Blijft u staan?’ vroeg ze Wout.
Het leek niet dat de vrouw beledigd was door Dams’ opmerking. In plaats daarvan antwoordde ze dat ze onlangs was gescheiden en sinds kort deze woning betrok. Er waren nog zoveel dingen te regelen dat ze aan de inrichting nog niet echt was toegekomen. Een vechtscheiding noemde ze het en begon het hele relaas met de heren te delen. Nog even en dan komen de waterlanders dacht Wout.
Dams zat duidelijk niet op tranen te wachten en blies lucht over zijn lippen die een verveeld geluid ten gehore brachten. De vrouw had het kennelijk niet gehoord want ze vertelde door. Wout schopte een keer lichtjes met zijn voet tegen die van Dams en probeerde het gesprek tactisch te onderbreken door een vraag te stellen.
‘Hoe lang woont u hier?’
‘Drie weken’, zei de vrouw. ‘Ik heb hem nog nooit gezien.’
Ze had wel van Verwer gehoord. Buren hadden haar destijds voor hem gewaarschuwd. Ze had alles met een korreltje zout genomen. Weet je, mensen overdrijven graag vertelde ze de rechercheurs. Alsof de muren luistervinkje konden spelen sprak ze verder. Ze kromde haar wijsvinger en leunde voorover. De zachte toon waarop ze sprak maakte dat Dams en Wout voorover gingen hangen.
‘Het was dan wel de jeugd die kattenkwaad uithaalde, maar ze kregen opdracht van hun ouders’, zei ze. Dat wist ze zeker, want ze had vaak genoeg ouders op afstandje zien staan lachen. Ze noemde enkele buren maar rare vogels. Zolang woonde ze er nog niet, maar had al wel een duidelijke ongezouten mening over de meeste personen in de straat. Bovendien had ze genoeg mensenkennis om te weten dat ze er niet vaak naast zat, vertelde ze.
‘Bij uw man dus wel’, reageerde Dams.
De vrouw was even uit het veld geslagen.
‘Hoe bedoelt u?’
‘Laat maar, ga door’, draaide Dams ongeduldig cirkels met zijn rechterhand.
‘Nu wil ik mij nergens mee bemoeien hoor’, strekte ze haar rug. ‘Maar vanmorgen sprak ik Gerard nog. Hij was ziedend.’
Het bleek dat Gerard een officieel schrijven had gekregen van Verwer. Hij zou hem aanklagen als hij de werkbus niet zou verplaatsen. Gerard had een grote bus en Verwer had gehoord dat het niet in de woonwijk thuishoorde. Dit zou staan in de algemene plaatselijke verordening van de gemeente. Een overtreding maar Verver had er een heel drama van gemaakt in de brief. ‘Dat zegt Gerard dan hè. Het voertuig zou het straatbeeld ontsieren, alsof Verwer daar last van zou hebben met zijn beukenhaag om de villa. Gerard was echt razend.’
Niemand had er ooit over geklaagd en nu moest uitgerekend een halvegare met eigen parkeerruimte hem verbieden zijn auto daar neer te zetten?! Dacht het niet, had Gerard gezegd. In een kwade bui heeft hij vanmorgen zijn bus op de oprit van Verwer gezet en geroepen dat het voertuig niet meer op de openbare weg stond. Probleem opgelost.
‘Vanuit zijn graf klaagt hij nog!’ Had Gerard mopperend naar de buren geschreeuwd, die op het lawaai van de gierende banden waren afgekomen.
‘We hebben nu verdomd te maken met een klagend lijk!’
Gerards vrouw ha geschreeuw dat hij dat niet kon maken, maar een luid applaus van de omstanders had haar verstomd.
‘Ben benieuwd of ik nog meerdere brieven krijg. Die vent schrijft ze nog vanuit zijn graf.’
‘En toen?’ vroeg Wout die de oplossing brutaal maar ook geniaal vond.
Ze haalde haar schouders op en krulde haar mondhoeken omlaag.
‘Hij heeft de bus weer weggezet.’
Iris had trouwens die ochtend nog iemand gezien. Het had alleen niet haar aandacht gehad. De onbekende man had bij het speelveldje gelopen en was niet direct bij de villa geweest. Alhoewel ze geen hond had gezien, had ze toch het vermoeden dat hij het beestje had uitgelaten. Er liepen wel vaker hondenbezitters rondom het veldje. Ze had het onbelangrijk gevonden, maar genoemd toen Dams had gevraagd of ze nog meer had gezien. Een duidelijke omschrijving had ze helaas niet kunnen geven. Nogal wiedus want haar focus lag bij de jongeman, die al snel daarna was gekomen.
Waarom moest ze iedereen opnoemen die ze had gezien? Buurman Robert liet er zijn hond ook elke ochtend uit. Zo vreemd is dat toch niet? Of had ze hem nu ook moeten benoemen?
Op de avond van de moord was Iris niet aanwezig geweest en dat speet de beide heren. Ze zou wellicht meer hebben gezien dan menig ander in de straat. Het enige dat ze wist te vertellen was dat er een fiets tegen de heg had gestaan op het moment dat zij haar woning had verlaten. Het was de fiets van de tuinman, duidelijk herkenbaar aan de rode jasbeschermers en toeter op het stuur. Ondanks dat hij doorgaans niet in de avonduren kwam, had ze er niets achter gezocht. Misschien had ze wel iets achterdochtiger moeten zijn, maar ja.
Dams wurmde zijn dikke wijsvinger in het oortje van de mok. De damp steeg nog uit het kopje omhoog toen hij zijn eerste flinke teug nam. Wout noteerde nog vluchtig de gegevens van de vrouw; Iris Steenbeke en haar geboortedatum.
Beide rechercheurs waren opgelucht toen ze de bodem van het koffiekopje zagen. Met zijn wijsvinger drukte Dams nog enkele keren in zijn oor alsof hij haar nog steeds hoorde tetteren.
‘Die man van haar heeft het langer uitgehouden met haar dan ik zou kunnen.’
Dit keer moest Wout Dams gelijk geven. Hij zou het met deze vrouw nog geen dag uithouden. Al was ze echt niet onvriendelijk. Ook het geklets kon hij nog wel aan, maar de inhoud. Dat iemand zo druk kon zijn met andermans leven.
Dit waren de momenten dat het recherche vak wat minder rooskleurig was, maar enorm waardevol. Zo’n roddeltante hield de hele buurt in de gaten.
‘Daar kikt dat soort volk op knul.’

Ondertussen was de technische recherche gearriveerd. Dams knoopte zijn jas hoog dicht en wreef heel even zijn beide handen in elkaar. Het was frisjes.
Een medewerker van de technische recherche had het beeld reeds veiliggesteld. Dams knoopte nog kort een gesprek aan en liet weten zo spoedig mogelijk de resultaten te willen ontvangen. Daarnaast wilde hij graag een bevestiging of het hier het moordwapen betrof.
‘Komt in orde Dams.’


Geen opmerkingen:

Een reactie posten