(deel
2)
Kevin
Valgaeren
In
‘Why I Write’ noemt Orwell vier motieven voor het schrijven van
proza. Een vijfde motief, de behoefte om brood op de plank te hebben,
vindt hij té voor de hand liggend en diept hij niet verder uit.
Volgens Orwell zijn die motieven bij elke schrijver aanwezig, maar
dan wel in verschillende proporties, waarvan de verhoudingen tijdens
de levensloop herschikt kunnen worden. Hieronder zal ik de vier
motieven kort parafraseren en trachten om ze op mezelf toe te passen.
Puur
egoïsme. De drang om slim over te komen, de wens dat er over je
wordt gesproken en dat je na je dood herinnerd wordt […] Schrijvers
delen deze eigenschap met wetenschappers, artiesten, politici,
advocaten, soldaten, succesvolle ondernemers—kortom, met de hele
bovenste laag van de mensheid.
Voor
iemand die bescheidenheid hoog in het vaandel draagt, komt dit motief
hard aan, maar als ik onbevangen in de spiegel kijk, moet ik toegeven
dat Orwell grotendeels gelijk heeft. Ik heb het reeds uitvoerig gehad
over de erkenning die ik dankzij het schrijven geniet, maar het gaat
over veel meer dan erkenning alleen. Het gaat ook over het verschil
proberen te maken. In mijn geval betekent dat dat ik emoties bij de
lezer wil losweken. Ik wil genot verschaffen door een vluchtroute aan
te bieden, weg van de dagelijkse sleur; ik wil u beroven van uw
nachtrust. Maar tegelijkertijd wil ik mijn bescheiden kennis
overdragen en de dood overwinnen door sporen op papier na te laten
die heel misschien de tand des tijds zullen doorstaan. Met andere
woorden, het gaat hier nogmaals over zingeving, maar—en daar
schuilt mijn kritiek op Orwell—een zinvol leven kan slechts bestaan
bij de gratie van de ander… u. Schrijven is het allerliefste wat ik
doe—en niet alleen omdat het een van we weinige dingen is waar ik
überhaupt iets van in huis breng—maar het is zinloos als er
niemand aan de ontvangende pool van het communicatiekanaal is.
Schrijven zonder lezers te hebben, is even zinloos als het
schitterende spel van de acteur die voor een lege zaal speelt. Geloof
daarom nooit de auteur die beweert het allemaal louter voor zichzelf
te doen. Alhoewel, zou ik blijven schrijven als er niemand meer
geïnteresseerd is in mijn pennenvrucht? Waarschijnlijk wel, maar ik
kan mij niet inbeelden dat ik er voldoening uit zou halen. Ik zou het
dan gewoon doen, omdat ik niet zou weten wat anders aan te vangen…
denk ik. (Ik moet hier wel gewag maken van een uitzondering.
Natuurlijk zijn er mensen die uit liefhebberij hun gedachten aan het
papier toevertrouwen, zonder dat ze daarbij een publiek voor ogen
hebben. En ongetwijfeld bevinden er zich in die groep enkele geniale
talenten, maar ik laat ze hier even buiten beschouwing.)
Dus,
ik denk dat Orwells benaming van het motief ‘puur
egoïsme’ niet juist is. Het motief vertrekt wel vanuit het ego,
maar heeft de ander nodig om ingevuld te worden.
Esthetisch
enthousiasme. De perceptie van schoonheid van de externe wereld, of
anderzijds van woorden en hun juiste rangschikking. […] Met
uitzondering van het spoorboekje is geen enkel boek echt vrij van
esthetische opmerkingen.
Ik
ben dol op het leven. Ik vind leven zo enorm fijn dat ik er mij voor
behoed om niets voor vanzelfsprekend aan te nemen. Om die reden
probeer ik naar de wereld te kijken door de ogen van een kind, met
verwondering en bewondering. Dat klinkt sentimenteel en
waarschijnlijk is het dat ook, maar dat kan me geen bal schelen. Het
is die manier van kijken die ik met de lezer wil delen, en waar ik
hem of haar attent op wil maken. Het is die manier van observatie
waarmee de vampiers uit Bloedlijn
met hun bovennatuurlijke zintuigen de werkelijkheid aanschouwen en
tot tranen toe geroerd worden door de pracht en de lelijkheid die
alomtegenwoordig is. Om dat de bewerkstelligen beschikt de schrijver
over de taal. Ook in spannende boeken is taal erg belangrijk. Dat is
althans mijn mening. Het is niet omdat je niet van plan bent om ooit
de Nobelprijs te winnen dat je minder aandacht moet hebben voor—in
mijn geval—het Nederlands. Daarom besloot ik op mijn
vijfentwintigste om het weinige dat ik had aan de kant te schuiven,
op een kamer van elf vierkante meter in Leuven te gaan wonen, en op
de universiteit de Nederlandse en de Engelse taal te bestuderen, in
de hoop dat het mijn schrijverschap ten goede zou komen, wat het ook
heeft gedaan. De beheersing van de taal is niet evident, maar
bijzonder boeiend. Ik leer nog elke dag bij en dat zal ik tot het
einde van mijn dagen blijven doen, niet alleen door te lezen, te
schrijven, te schrappen en mijn teksten tot honderdmaal toe
binnenstebuiten te laten keren door uitgevers, redacteurs en
correctors, maar ook door op het toilet te gaan zitten met een deel
van de Dikke Van Dale op mijn schoot, en tijdens het drukwerk een
pagina of twee van de letter ‘g’ door te nemen, of door op het
internet op zoek te gaan naar de correcte constructie van die of deze
zegswijze. De elementen van de taal staan ten dienste van de wereld
die ik wil beschrijven. Er bestaan een paar auteurs—u heeft er
hoogstwaarschijnlijk niets van gelezen—die vinden dat de taal
primeert op de inhoud. Dat is onzin, met uitzondering van de poëzie.
In de literatuur is taal het middel, het gereedschap, maar niet het
doel. Als vorm in proza voorhang heeft op inhoud, dan is de kans
groot dat de auteur daarmee wil verbergen dat hij eigenlijk niets te
vertellen heeft, tenzij het een boodschap van literair polemische
aard is.
papier, het lettertype, het kaft. Het boek als object fascineert me mateloos, en als ik mezelf niet tegenhoud, dan ben ik daar over dertig bladzijden nog over bezig. Dus, laat ik mezelf beheersen. In tegenstelling tot Groot-Brittannië zijn we in de Lage Landen bijzonder sterk in het maken van lelijke boeken, en zeker wat betreft de kaften. Sommige uitgevers lijken zelfs gespecialiseerd te zijn in het publiceren van lelijke boeken, terwijl het hen niet daagt dat er wel degelijk grenzen zijn aan de goede smaak. Maar van tijd tot tijd komt men ook wel eens een pareltje tegen. Uitgeverij Vrijdag slaagt daar bijvoorbeeld regelmatig in, net als De Bezige Bij. Prometheus heeft een briljant ontwerp gebruikt in het recent verschenen De Loney van Andrew Michael Hurley. Daar ben ik eerlijk gezegd jaloers op, ofschoon vermeld moet worden dat het ontwerp van De Loney volledig is overgenomen van de Britse editie,
iets wat met goede kaften wel vaker het geval is. Voor Seance heb ik geluk gehad, als ik dat mag zeggen. Over het ontwerp van de cover is wekenlang gediscussieerd geweest—ik geef toe dat ik een beetje moeilijk deed—maar het eindresultaat van Wim Immink mag er vast en zeker wezen. Ook het binnenwerk van Seance is de moeite waard. De meeste mensen lassen zelden een stil moment van bewondering in voor mooi drukwerk, maar ik stel voor dat u, als u ooit een exemplaar van het boek ter hand neemt, even kijkt naar de, in mijn opinie, mooiste drukletter ooit ontworpen, de Caslon: een lettertype dat al een half millennium meegaat. Ja, ik hou erg veel van mooie boeken en kan gemakkelijk verschillende edities van een titel in huis halen als een bibliofiele uitgever met een speciale luxe-uitgave in de vitrine van een boekhandel staat te pronken. In mijn boekenkast staan bijvoorbeeld twaalf edities van Stoker’s Dracula, waarvan één uitgave een genummerde facsimile is van de eerste editie uit 1897. Snoef! Snoef!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten