zondag 20 juli 2014

Column Clemens van Brunschot

Dakan (Irak), vrijdag 8 augustus 1969 

 Een zwartere dag is er nog niet geweest voor het bergdorpje Dakan, 70 kilometer ten noordoosten van Mosoel in Noord-Irak. Een eenheid van het Iraakse leger, op afstand geleid door Saddam Hoessein Abdu al-Majid al-Tikriti, heeft alle huizen van het dorpje met granaten verwoest. De bewoners zijn gevlucht naar een van de talloze grotten in de bergwand ten noorden van Dakan. Het zijn alleen vrouwen, kinderen en ouderen. De mannen hebben het dorp onbeschermd gelaten, verderop strijdend als peshmergas, ‘zij die tegenover de dood staan’. Vandaag staan de strijdbare mannen niet tegenover hun eigen dood, maar die van al hun dierbaren. En dat is ook precies de bedoeling van de man die het maar wat graag op zich genomen heeft om de Koerden te temmen.
Vandaag gaat het om een afschrikwekkend voorbeeld en om een vergeldingsactie voor de aanvallen op het Iraakse leger door de Koerdische guerrillastrijders. In de bergen, de enige vrienden van de Koerden, zijn de peshmergas altijd in het voordeel omdat zij het terrein goed kennen, zich snel kunnen verplaatsen en bij elk bombardement veiligheid kunnen vinden, bijvoorbeeld in de grotten. Heel wat vliegtuigen zijn al tegen een steile bergwand of in een ravijn te pletter gevlogen. Het landmaterieel van het Iraakse leger is hier alleen goed om troepen en wapens te verplaatsen, zoals vandaag naar Dakan. 
Vuile rook stijgt er traag op in lucht waar de vogels zwijgen. Vanuit de grot ziet men het met angst, beven en vooral woede aan. Op sommige heldere dagen kon men in de verte Mosoel zien liggen, vlakbij het Niniveh uit de oudheid. Maar nu ziet men enkel zwarte en blauwe wolken trillen in de hitte. 
Kareem Abid al-Hasan maakt sinds veertien maanden deel uit van het Iraakse leger en hij is er trots op. Hij moet wel, van zijn vader. Nu Barzani, de leider van de Koerden, heult met de Russen, is het belangrijk om geen kostbare tijd verloren te laten gaan. Zo heeft Kareem het begrepen van zijn commandant, die hij nog niet op een vergissing heeft kunnen betrappen. En nu heeft commandant Al-Kabir contact opgenomen met Saddam zelf, die duidelijke instructies heeft gegeven: geen genade met de vluchtelingen! ‘Het zijn allemaal opstandelingen, van de wieg tot hun graf, dat vandaag gaat komen’, zegt Al-Kabir. 
 ‘Voor de een vroeg, voor de ander veel te laat,’ zegt Kareem en zijn commandant lacht. De commandant heeft ook gelachen om de kleurrijke jurken van de vrouwen, wapperend in de vluchtwind. Kareem meent gezien te hebben dat een vrouw bij een meisje een arm uit de kom trok om haar op tijd in de grot te krijgen. Lang zal het kind niet lijden. 
De 69 vluchtelingen hebben zich tot achter in de grot teruggetrokken en sommigen zijn bewapend, volmaakt bereid om hun leven te geven. Want de anderen zullen voor hun kinderen en kleinkinderen zorgen. Zo is het altijd gegaan in de afgelopen eeuwen en zo zal het blijven gaan tot ze een eigen staat hebben. En misschien dan ook nog wel. De grot is zo’n twintig meter diep. Achterin zijn wel openingen, waar men de wind kan horen zuigen, maar een mens kan daar onmogelijk door. De kinderen zijn doodsbang voor het geweld dat hun dorp heeft verwoest en hun moeders en de weinige grootouders proberen hen stil te krijgen. Niet omdat men zich verborgen weet, maar omdat het nu eenmaal niet bij een bergvolk past om te gaan zitten janken en gillen. 
 Een van de kinderen is de 12-jarige Alan Erdal, die voor een weekje bij zijn tante logeert. Zijn vader is hoogleraar in de medische wetenschappen aan de universiteit van Mosoel en heeft na een jaar zeuren ingestemd met Alans logeerplan. Tegen de zin van Alans moeder, ooit een toerist met haar avontuurlijke ouders uit Groningen, in het verre Nederland. De infanteristen rukken op. Het materieel rijdt door tot op twintig meter van de grot, de pantservoertuigen vooraan. Kareem en de meeste van zijn vermoeide en oververhitte strijdmakkers gaan te voet. Onderweg laden zij zoveel mogelijk hout in de voertuigen. Zo komt het meubilair van de communisten nog van pas. Ook de takken van de bomen zijn goed bruikbaar. Met hun wapens schieten ze de takken van de stammen, en als dat te lang duurt, rijdt men een kleinere boom omver en neemt die in zijn geheel mee. In deze hitte is vrijwel alles brandbaar. 
Terwijl vijf soldaten de ingang van de grot onder schot houden, vormen de anderen een lint om het hout door te geven. Ook de commandant doet mee. Er moet een hoogte van drie meter overwonnen worden. Zij moedigen elkaar aan om ook de zwaardere delen in hun eentje op te tillen. ‘Maak er maar een oefening van,’ zeggen ze, steeds heviger zwetend in de 44 graden Celsius in de schaduw die er niet is. En ‘Voor de communisten!’ Of ‘Ze dansen toch zo graag!’ Zelfs ‘Allah is groot.’ De stapel wordt drie meter hoog. Kareem is een van de mannen die bovenaan staat, maar Al-Kabir vindt het te gevaarlijk om op de stapel te klimmen, zeker als er vanuit de grot schoten klinken. Dus wordt het een iets minder nette stapel. Met gooien komt men ook een heel eind. En drie meter is hoog genoeg. 
 Drie mannen melden zich bij de commandant om het vuur aan te steken. Maar die is bang dat gewoon aansteken niet goed genoeg is. In plaats daarvan wordt een jerrycan benzine op de stapel gegooid – je kunt hem nog net zien liggen – en trekt iedereen zich een stukje terug. De drie mannen staan al klaar om op de jerrycan te schieten. Kareem is daar niet bij. De commandant zegt: ‘Kareem, aan jou de eer. Dit is goed voor je ontwikkeling.’ 
Het is een eer. Dat moet het toch zijn. Kareem voelt zich gerespecteerd, hoort gehuil en gegil, aarzelt. Zijn hoofd tolt en hij schudt de duizeling weg. Dan legt hij aan en schiet. Het derde schot treft doel en doet de lachers zwijgen. 
Er zijn geen overlevenden, zeker niet nadat men – met de dekking van de pantservoertuigen – na anderhalve minuut een handgranaat vlak voor de vlammenzee werpt om het vuur verder naar binnen te blazen. Het gegil gaat door merg en been. Daarna laat men alles zoals het was. Het kost niet veel moeite om vast te stellen dat iedereen dood is. Kareem moet overgeven, maar hij weet het binnen te houden. Niemand heeft het gezien, ook zijn makkers hebben het druk met zichzelf. Overwinningskreten klinken er op de terugweg niet. 

 Clemens van Brunschot 
(www.clemensvanbrunschot.nl)

2 opmerkingen:

  1. De verschrikkingen van de oorlog. Waarom schreef je juist over deze gebeurtenis, Clemens? Research voor een nieuw boek?

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Dit is een fragment uit mijn boek Zinneling. Dat handelt in Irak. De historische gebeurtenis die aan het hierboven staande ten grondslag ligt, is verbonden met de achtergrond van een romanfiguur.

    BeantwoordenVerwijderen