vrijdag 27 juni 2014

Nieuwe column Clemens van Brunschot



Fout boek

Je hebt een boek geschreven. Je zoveelste manuscript, maar het eerste dat is uitgegeven. Apetrots ben je. En dat mag, na jaren zwoegen. Het liefst zou je overal op je lijf pauwenveren gestoken krijgen, desnoods op
plaatsen waar de zon nooit schijnt. Met beverige handjes haal je het bovenste boek uit het doosje dat de uitgever je gestuurd heeft. Wat voelt het goed aan! En die kaft! Vakwerk. Je haalt diep adem en slaat jouw boek open, het échte eerste exemplaar, voor de schrijver, uiteraard. Je leest - bijna high - een willekeurige zin op een willekeurige pagina van je.
Pats!
Wat is er met die zin?
Een foutje?
Nee!
Jawel!
Een visioen van ruiten van een mooie winkel, door de eigenaar zelf ingegooid. Flitsen van slechte recensies, van lezers die het boek aan de kant smijten, boekverkopers die hun neus ophalen. Een boek met een fout, ha! Een fout boek. En je had zo’n hoge dunk van de redacteur. En na je laatste bewerking had je het nog een keer gelezen. En daarna de drukproef van begin tot eind, zin voor zin, woord voor woord, letter voor letter bijna. Niet dus.
Je lacht om jezelf als je boek nummer 2 en nummer 3 op dezelfde pagina openslaat. K*t! Overal ontbreekt op pagina 22 dat streepje tussen ‘beelden’ en ‘naar’. Zodat die zin onbegrijpelijk is geworden.
Bellen met de uitgever. Dat is normaal, zegt die. Ja, voor hem misschien. Jij had het je anders voorgesteld. Je neemt een scherp potlood en voegt boven de regel dat streepje toe. Dan kunnen in ieder geval jouw afnemers van thuis gesigneerde boeken zien dat je het beste met ze voorhebt.


Zo ongeveer gaat het bij een schrijver met het eerste foutje dat hij of zij ontdekt in het eerste boek. Bij het tweede en het derde foutje wordt het al iets gemakkelijker. En uiteindelijk komt er een vorm van acceptatie. Plus het voornemen om het bij het volgende boek nog veel beter te doen. Je krijgt te horen dat de lezers er toch overheen lezen, dat het in elk boek zo is, dat je er alleen voor moet zorgen dat het bij jou beperkt blijft tot ‘een paar’ foutjes. Echt vervelend wordt het als blijkt dat lezers het wél opmerken. En recensenten. Sommigen vinden het heerlijk om over foutjes te schrijven.
Ik lees nu een boek van een collega van me. Zijn boek wemelt van de foutjes. Ik heb aangeboden om ze allemaal door te geven. Maar het is een ondankbare vriendendienst. In het algemeen is het advies aan auteurs om nooit iets te zeggen over foutjes. Taboe, dus. En daarmee ideaal voor een column.


Waar kunnen ze zoal vandaan komen, die foutjes?
Een van de bronnen is het aanbrengen van veranderingen in de tekst. Als je een stukje weglaat komt dat het verhaal vaak ten goede, maar een boek is een eenheid en het weglaten van stukje A  kan ertoe leiden dat stukje B onbegrijpelijk wordt, of dat iemand in B iets weet zonder dat hij het kán weten (want hij hoorde ervan in A).
Klassiek is de valkuil die zich openspert als je een boek verandert van de eerste persoon (ik) naar de derde persoon (hij, zij), of andersom. Geheid dat ergens het woordje ‘mijn’ of ‘haar’ over het hoofd wordt gezien.
Dan heb je natuurlijk ook nog allerlei andere foutjes van de schrijver waar de redacteur overheen heeft gelezen. Ook redacteuren zijn mensen. Helaas en toch maar goed ook.
Extra vervelend - want echt helemaal jouw schuld - zijn foutjes die erin sluipen na of bij het verwerken van de opmerkingen van de redacteur. Je moet het heel eng vinden om iets te veranderen nadat een redacteur er doorheen is gegaan. Of je moet een uitgever hebben met een heel goede eindredacteur, die gespecialiseerd is in de kleinst mogelijke foutjes.
Tot slot zijn er nog de foutjes die gemaakt worden door het opmaakprogramma van de uitgever. Zo’n programma heeft soms de onhebbelijkheid om woorden totaal verkeerd af te breken. Het woord ‘beetje’ kan dan goed ‘bé- tje’ worden. Onbegrijpelijk, maar ik heb het al vaak gezien. Dus het nalezen van de drukproef is een bijna heilige bezigheid.


Foutjes in mijn boeken? In mijn tweede ‘Een vloek uit Kyrgyzstan’ staan er bij mijn weten maar twee. In het eerste (‘Uit de duisternis neergedaald’) en het derde (‘Wie noemde haar zwak?’) een paar meer. In mijn vierde boek zullen er géén staan, uiteraard. Haha! Ik zal ook geen prijs uitloven voor de lezer die in een van mijn boeken het hoogste aantal foutjes vindt. Want dat doe je niet bij taboes.

Het is een gemene en dus leuke vraag om in een interview aan een auteur te stellen. ‘Wijs eens een paar foutjes in je boek aan.’ Foei! Dat doe je niet bij een taboe.




7 opmerkingen:

  1. Het schaamrood stijgt je naar de wangen, je maag krampt en je tenen krommen als recensenten menen een taboe te moeten doorbreken. Gelukkig was het voor jou geen taboe om over de foutjes op deze vermakelijke (herkenbare) manier te schrijven. Leuk om te lezen.

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Zijn de leuke foto's weer van jou Ink?

    BeantwoordenVerwijderen
  3. Geen foutjes (naar mijn weten ), gewoon een goede column. :)

    BeantwoordenVerwijderen
  4. Ik heb erg mijn best gedaan, Michelle. En ik had een goede eindredactrice: Ink.

    BeantwoordenVerwijderen
  5. Clemens, ik wil even zeggen dat ik het echt heel leuk vind dat je columns voor ons schrijft. Grrr Ink

    BeantwoordenVerwijderen
  6. Dan is het genoegen dus wederzijds. Des te mooier. Volgende week een ziekenhuisgevaar.

    BeantwoordenVerwijderen