‘Wat een sloebers zijn we toch,’ had ik die ochtend tegen
mijn man gezegd. Waarop we elkaar een dikke zoen gaven. Toentertijd, nog zonder
kinderen, kon je zo nu en dan van de liefde leven. En van rijst met boter en
suiker. Dat werd vanavond een flink stuk vlees! En een toetje toe.
Een heel goede vriendin van me zei het al eerder: ‘Altijd
naar beneden kijken, het geld ligt gewoon op straat. Gluur tussen geparkeerde
auto’s door, mensen verliezen met uitstappen nog wel eens wat.’ Wat zou ze
opkijken als ik haar vertelde dat ook het fietspad een goudmijntje is?
Misschien dat ik me pas later realiseerde dat ik gegiechel
hoorde, dat zou best kunnen. Op dat moment was ik het enorme bedrag in mijn
hoofd al aan het uitgeven aan eten, drinken en doe eens gek: een flesje wijn.
Al bukkend wilde ik mijn gretige vingers om dat mooie,
bruine briefje slaan, terwijl ik mijn stuur vasthield. Zoef. Weg was de poen. De
bosjes in, waar kinderen het bijna in hun broek deden omdat er weer een mafkees
in was ingetrapt. Geld aan een touwtje, o wat leuk, haha...
Het meest erge was nog wel dat ik me doodschaamde. Zo’n oude truc en ik trapte erin. Toen ik
verder fietste sprak ik mezelf moed in: De duvel scheet toch altijd op de grote
hoop.
Een paar maanden later zat ik weer op mijn stalen ros, het
voorval allang vergeten. Dat had me moeite gekost, schaamte was iets waar ik
niet snel overheen wist te komen. Toch overkwam het me opnieuw. Daar op de
straat. Een tientje! Geen bosjes, geen rotkinderen. Geen touwtje. Het was echt.
De tranen sprongen van blijdschap in mijn ogen toen bleek
dat het niet een, maar twee tientjes waren die in elkaar waren gevouwen.
Twintig gulden, wat had ik een mazzel!
Ik zou met de beste wil van de wereld niet meer weten wat ik
met die tientjes heb gedaan, maar geld lag dus soms toch letterlijk op straat.
Dit succesverhaal moest met mijn goede vriendin worden
gedeeld. Ik fietste naar haar toe en wachtte tot er koffie voor mijn neus
stond. Ik straalde terwijl ik mijn verhaal smakelijk vertelde, maar merkte dat
ze op hete kolen zat.
‘Had ik mazzel of had ik mazzel?’ vroeg ik.
‘Nou! Maar moet je horen wat ik vanmorgen meemaakte.’
Het was vast niet zo grandioos als mijn gevonden twintig
gulden. ‘Laat maar horen,’ zei ik goedmoedig.
‘Ik ben in de stad aan het shoppen. Ga van winkel naar
winkel. Hoofd naar beneden, je kent me. En wat zie ik? Honderd gulden! Ik zweer
het je! Ik zet drie stappen en wat denk je? Nog eens honderd gulden! Nu jij
weer!’
‘Aan een touwtje zeker,’ reageerde ik, me realiserend dat ik
haar dat verhaal bewust nooit had verteld.
‘Geloof je me niet?’ Ze liet me de briefjes zien.
Toen ik naar huis ging voelden de tientjes in mijn zak
ineens niet meer zo jubelend aan als ze eerst deden.
Ik pepte mezelf op, twintig gulden was ook prachtig
tenslotte...
Een halfjaar na het touwtjesincident lag er een zwarte
portomonee op het fietspad. Ja, toedeloe, mij pak je niet meer, dacht ik. Ik
fietste er dus aan voorbij.
Het zou vast menseigen zijn dat ik me er toch wat raar bij
voelde. Wat nu als... Toch maar teruggefietst, je kon nooit weten.
Ik bekeek eerst grondig het pad en de bosjes. Geen touwtje,
geen gelach of gegiechel, helemaal niets. Toch maar weer bukken en... Niet van
de grond te krijgen! Het touwtje had zijn doel gediend, bedacht ik me, lijm was
ervoor in de plaats gekomen.
‘Hebberd!’ hoorde ik lachend roepen.
De kinderen hadden zichzelf verbeterd. Niet langer te horen
en zeker niet te zien.
Haha, wat leuk...
Nu zou ik er zeker nooit meer intrappen.
‘Moet je horen,’ zei goede
vriendin door de telefoon. Het was inmiddels het euro-tijdperk, en in al die
jaren had vriendin vaker mazzeltjes gehad. Ik wilde haar nog steeds eens
overtroeven, maar dat was me nog niet echt gelukt. Dan rekende ik de Vistaprint
cadeaubon van zestig euro, die gratis bij een tijdschrift zat, mee.
‘Ik ga boodschappen doen,’ tetterde ze in mijn oor. Ik hield
mijn hart al vast. ‘Loop ik langs die pinautomaat naast de supermarkt, je weet
wel, zie ik ineens vijftig euro uit het vakje steken. Iemand is gaan pinnen en
vergat het geld eruit te halen!’ Een bulderend gelach volgde.
‘Goh... jij hebt ook echt altijd mazzel hè,’ zei ik. ‘Maar
het is je van harte gegund. Ik zou trouwens ook nu boodschappen doen en dan was
ik langs dezelfde automaat gekomen, maar ik voelde ineens de behoefte om eerst
te gaan stofzuigen.’
‘Trutje,’ zei ze poeslief. ‘Maar schat, dat had toch geen
nut gehad, want je weet het. Ik vind altijd geld en jij kijkt gewoon niet
goed.’
Ik liet het maar zo. Ze had verdomme nog gelijk ook!
Maar het kon altijd nog gekker.
We gingen met het gezin op vakantie. Vriendinlief zat al een
tijdje met haar kont in de buitenlandse zon. Erg lang, bedacht ik me toen we
een koffiestop in Oostenrijk maakten. Ze zou twee weken gaan, ze was al bijna
drie weken weg. Toch eens een sms sturen, bedacht ik en deed het meteen. Kon ik
ook vertellen dat we over een paar uur op onze bestemming zouden zijn, en dat
wij nog twee weken zon hadden, terwijl zij nu vast wel eens naar huis moesten. En
het was hondenweer in Nederland!
Haar sms terug kwam snel.
‘Hai mop. Ik vond van de week vijfhonderd euro op de grond.
Ik lul niet, het is echt waar. Dus zijn we lekker wat langer gebleven. Fijne
vakantie en je weet het: kijk op de grond!’
Dan klets je toch ook niet meer...
Melissa
Geen opmerkingen:
Een reactie posten