de nimfen
alex michaelides bij uitgeverij cargo
De stille patiënt
Alex Michaelides
de nimfen
Vertaald
door Els Franci-Ekeler
Cargo is een imprint van Uitgeverij De Bezige Bij, Amsterdam
Copyright © 2021 Astramare Limited Copyright Nederlandse vertaling © 2021 Els Franci-Ekeler
Oorspronkelijke titel The Maidens
Oorspronkelijke uitgever Celadon Books, New York Omslagontwerp Will Staehle/Unusual Co.
Omslagbelettering bij Barbara
Omslagbeeld
Shutterstock: ded pixto (buste); mbond77
(barsten); Lysogor Roman (landschap)
Foto auteur Andrew
Hayes-Watkins Vormgeving binnenwerk CeevanWee, Amsterdam
Druk- en bindwerk Wilco, Amersfoort isbn 978 94 031 4201 2
nur 305 uitgeverijcargo.nl
Bij de productie van dit boek is gebruikgemaakt van papier dat het keurmerk
van de Forest Stewardship Council
(FSC®) mag dragen. Bij dit pa- pier is het zeker dat de productie niet tot bosvernietiging heeft geleid.
Voor Sophie Hannah,
die me de moed gaf mijn eigen pad te volgen
Tell me tales of thy first love – April hopes, the fools of chance;
Till the graves begin to move, And the dead begin to dance.
– Alfred, Lord Tennyson,
The Vision of Sin
Proloog
Edward Fosca was een moordenaar.
Dat was een
feit. Het was niet iets wat Mariana alleen maar had beredeneerd,
geen hypothese. Haar lichaam wist het. Ze voelde het in haar botten, in haar bloed, ze voelde het tot in de kern
van elke cel.
Edward Fosca was schuldig.
Maar ze kon
het niet bewijzen, en ze zou het misschien nooit kunnen bewijzen. Deze
man, dit monster, die minstens twee mensen
had vermoord, zou best eens op vrije voeten kunnen blij- ven.
Wat keek
hij zelfvoldaan, wat gedroeg hij zich zelfverzekerd. Hij denkt dat het hem is gelukt, dacht ze. Hij dacht dat hij had ge- wonnen.
Maar hij
had niet gewonnen. Nog niet. Mariana zou hem te slim af zijn. Ze moest wel.
Ze was van
plan de hele nacht op te blijven en alles nog eens de revue te
laten passeren. Ze zou hier blijven zitten, in deze kleine, naargeestige kamer in Cambridge, om na te denken en alles uit te pluizen. Ze staarde naar het rode
verwarmingselement van het elektrische kacheltje aan de wand dat in het donker gloeide, wach-
tend tot ze in een soort trance
zou raken.
Ze zou terugkeren naar het begin en zich alles weer voor de geest halen. Elk detail.
En dan zou ze hem te grazen
nemen.
9
Deel een
Nooit heeft iemand me verteld
dat verdriet zo lijkt op angst.
– C.S. Lewis, A Grief Observed
1
Een paar dagen daarvoor was Mariana thuis, in Londen.
Ze zat op
haar knieën op de vloer met een grote hoeveelheid dozen om zich heen en deed de zoveelste poging Sebastians ei- gendommen
te sorteren.
Het vlotte
niet erg. Hij was nu al ruim een jaar dood, maar het hele huis lag nog vol met zijn spullen. Ze leek niet in staat
te zijn deze klus af te maken.
Mariana was nog steeds verliefd op hem. Daar kwam het door.
Ze wist dat ze Sebastian nooit meer zou zien, dat hij er niet meer was, maar ze wist niet wat ze met deze gevoelens
moest beginnen. Ze had nog zoveel liefde in zich, die van alle kanten uit haar naar buiten
puilde, als het vulsel van een oude lappenpop waarvan
de naden waren losgeraakt.
Kon ze haar
liefde maar in een doos stoppen en dichtplakken, zoals ze probeerde
te doen met zijn spullen.
Het was zo’n treurig gezicht – alles wat het leven van een man inhoud had gegeven, nu bestemd voor de rommelmarkt.
Mariana
stak haar hand in de doos die het dichtst bij haar stond. Ze haalde er een paar schoenen uit en staarde ernaar.
Het waren de groene
sportschoenen die hij altijd aanhad als hij op het strand ging hardlopen. Het leer voelde
vochtig en er zaten zandkorreltjes in het profiel van de zolen.
Doe ze weg, zei ze tegen zichzelf. Stop ze in de vuilniszak. Doe het.
Ze kon dit
wel denken, maar ze wist dat ze er niet toe in staat was. Ook al was het alleen maar een paar oude schoenen, niet hij-
13
zelf, niet Sebastian, niet de man van wie ze hield en van wie ze al- tijd zou houden, ze wegdoen was een vorm van zelfmutilatie: als- of ze een mes op haar arm zette en een reepje huid afsneed.
Ze drukte
de schoenen tegen haar borst en wiegde heen en
weer alsof
ze een baby suste. En ze huilde.
Hoe was ze in deze situatie terechtgekomen?
In het tijdsbestek van een enkel jaar, dat normaal gesproken ongemerkt zou zijn verstreken, maar nu achter haar lag als een uitgestorven landschap waar een orkaan
had huisgehouden, was het leven zoals ze het had gekend
volledig vernietigd. Ze was zes- endertig jaar en zat op zondagavond zwaar
aangeschoten op de vloer van haar huis met de schoenen
van een dode man tegen zich aan gedrukt
alsof het relikwieën waren – wat in zeker opzicht ook zo was.
Er was iets
moois gestorven, iets heiligs. Nu had ze alleen nog de boeken die hij had gelezen, de kleren die hij had gedragen,
de dingen die hij had aangeraakt.
Alles rook nog naar hem, ze kon hem nog proeven,
op het puntje van haar tong.
Dat was de
reden waarom ze zijn spullen niet kon wegdoen.
Door ze bij zich te houden, kon ze Sebastian nog een klein beetje in leven houden. Als ze er afstand van deed, zou ze hem definitief kwijtraken.
Om haar ziekelijke nieuwsgierigheid te bevredigen en een poging te doen beter inzicht te krijgen
in de dingen waarmee ze worstelde, had Mariana de afgelopen weken alles wat Freud over verdriet
en verlies had geschreven, nogmaals gelezen. En hij be- weerde dat na de dood van een geliefde het verlies in psychologi- sche zin moet worden aanvaard en dat de
overledene moet wor- den losgelaten, omdat men anders
het risico loopt ten prooi te vallen aan permanente rouw, wat hij melancholie
noemde, en wat nu depressie heet.
Mariana
begreep dit. Ze wist dat ze Sebastian moest loslaten, maar ze kon het niet, omdat ze nog steeds verliefd
op hem was. Ze
14
was verliefd op hem, ook al
was hij verdwenen, als achter een slui- er – ‘achter de sluier, achter de sluier’ – wie had dat ook alweer ge- schreven? Tennyson, waarschijnlijk.
Achter de sluier.
Zo voelde
het. Sinds Sebastian was gestorven, zag Mariana de wereld niet
meer in kleur. Het leven was dof en grijs; het leven was ver weg, het zat achter een sluier, was bedekt door een nevel van verdriet.
Ze had zich verstopt, voor de wereld,
voor het lawaai,
voor het leed – ze was weggekropen in haar cocon,
in haar werk, in haar gele huisje.
En daar zou ze zijn gebleven als Zoë haar op die avond in okto- ber niet had opgebeld vanuit Cambridge.
Zoë’s telefoontje, na de maandagavondgroep, daarmee was het begonnen.
Daarmee was de nachtmerrie begonnen.
15
2
De maandagavondgroep kwam bijeen in Mariana’s voorkamer.
Het was een ruime kamer, die voor therapie werd gebruikt sinds Mariana en Sebastian in het gele huis waren getrokken.
Wat hadden
ze van dat huis gehouden. Het stond aan de voet van Primrose Hill in het noordwesten van Londen en was in de- zelfde kleur geschilderd als de rozen die
’s zomers op de heuvel bloeiden.
Tegen een van de muren groeide kamperfoelie, die in de zomermaanden
voor een zee van witte bloemen zorgde waarvan
de zoete geur door de open ramen naar binnen dreef, de trap op sloop en zich tot in alle kamers verspreidde.
Het was die
maandagavond warm voor de tijd van het jaar. Het was begin oktober, maar de nazomer
bleef hangen als een treuze-
lende gast die zich blind hield voor het feit dat de dorre bladeren
aan de bomen hem vertellen dat het tijd was om afscheid te ne- men. De namiddagzon stroomde naar binnen en gaf de kamer een
rossige gouden gloed. Voor de aanvang van de sessie deed Mariana de gordijnen dicht, maar ze liet de schuiframen open
voor wat frisse lucht.
Ze zette de stoelen in een kring.
Negen stoelen. Een voor elk lid van de groep en een voor Mari- ana. In theorie
moesten alle stoelen
gelijk zijn, maar in de praktijk lukte zoiets niet altijd. Ondanks al haar goede bedoelingen had ze door de jaren heen een bonte verzameling rechte stoelen bij elkaar weten te krijgen, die niet alleen
in vorm en grootte van elkaar ver- schilden, maar ook van verschillende materialen waren gemaakt. Dat ze de kwestie van de stoelen zo ontspannen
tegemoet trad,
16
was typerend voor hoe ze haar
groepen leidde. Mariana had een informele, om niet te zeggen aparte
aanpak.
Therapie,
in het bijzonder groepstherapie, was een ironische beroepskeuze voor Mariana. Ze had altijd een tegenstrijdig gevoel
gehad wat groepen betreft, er zelfs achterdocht voor gekoesterd, al sinds ze klein was.
Ze was opgegroeid in Griekenland, in een buitenwijk van Athe-
ne, in een oud, bouwvallig huis boven op een heuvel die was be- dekt met een zwart-groene waas van
olijfbomen. Als jong meisje zat Mariana vaak op de roestige schommel
in de tuin te staren
naar de oeroude stad
die voor haar lag uitgespreid, helemaal tot aan de zuilen
van het Parthenon op de heuvel
in de verte. De stad
leek zo groot en onbegrensd dat Mariana zich klein en onbedui- dend voelde en ernaar keek met een bijgelovig voorgevoel.
Als ze
samen met de huishoudster boodschappen deed op de drukke, rumoerige markt in het centrum van Athene, voelde ze zich gespannen, en ze was altijd blij en
een beetje verbaasd als ze weer
ongedeerd thuiskwamen. Ze was huiverig voor grote groe- pen mensen, ook toen ze ouder werd. Op school stond ze aan de zijlijn, met het gevoel dat ze er niet
bij hoorde. Dat gevoel, dat je overal
buiten stond, was iets wat je niet makkelijk van je afzette. Jaren later leerde
ze in therapie dat het schoolplein een macrokos- mos was van hun gezin: haar onbehagen gold niet zozeer het schoolplein, de markt of grote menigten, maar het gezin waarin ze opgroeide en het eenzame huis waarin ze werd grootgebracht.
In hun huis
was het altijd koud, ondanks dat Griekenland een warm land was. Het voelde
leeg, verstoken van warmte, zowel li- chamelijk als emotioneel. Dit was grotendeels te wijten aan Mari- ana’s vader, die in veel opzichten een
opmerkelijke figuur was – knap om te zien,
krachtig, scherp als een mes – maar die erg inge- wikkeld in elkaar zat. Mariana vermoedde dat hij in zijn prille jeugd onherstelbaar was beschadigd. Ze had de ouders van haar vader nooit ontmoet en hij noemde hen zelden. Zijn vader was zeeman en hoe minder er werd gezegd
over zijn moeder,
hoe be-
17
ter. Ze werkte in de haven,
had hij gezegd, met zo’n beschaamde blik
dat Mariana eruit begreep dat ze waarschijnlijk een prosti- tuee was geweest.
Haar vader
groeide op in de sloppenwijken van Athene en rond de haven van
Piraeus. Hij ging al jong op de schepen werken en leerde alles over de handel en invoer van koffie, graan en, naar Mariana veronderstelde, minder
respectabele goederen. Op zijn vijfentwintigste was hij eigenaar van een boot en een eigen scheep-
vaartbedrijf. Met een combinatie van meedogenloosheid, bloed en zweet breidde
hij het bedrijf
uit tot een klein imperium.
Hij had iets van een koning,
dacht Mariana, of een dictator. La- ter zou ze erachter
komen dat hij steenrijk was. Gezien hun sobe- re, spartaanse manier van leven had ze dat
nooit vermoed. Mis- schien had haar moeder, haar zachtaardige, tere,
Engelse moeder, hem wat zachter kunnen
maken als ze in leven was gebleven, maar zij was jammer genoeg jong gestorven, kort na Mariana’s ge- boorte.
Als kind
was Mariana zich altijd sterk van dit verlies bewust ge- weest. Nu wist ze dat een baby zich voor het eerst van zichzelf
be- wust wordt via de blik van zijn
ouders. Vanaf je geboorte wordt er naar je gekeken, en de uitdrukking op het
gezicht van je ouders, dat wat je ziet in de spiegel van hun
ogen, bepaalt hoe je jezelf ziet. Mariana had de blik van haar moeder moeten
ontberen, en haar vader had moeite om haar aan te kijken
en keek meestal
langs haar heen als hij tegen haar sprak. Ook
als Mariana naar links en rechts
schuifelde om te proberen
binnen zijn blikveld
te komen en door hem gezien te worden,
was ze op de een of andere manier al-
tijd buiten beeld gebleven.
In de zeldzame gevallen
dat ze een glimp opving
van wat er in zijn ogen lag, zag ze slechts verachting en diepe teleurstelling. Zijn
ogen vertelden haar de
waarheid: ze was niet goed genoeg. Hoe ze ook haar best deed, ze had altijd het
gevoel dat ze tekortschoot, dat ze de verkeerde dingen deed of zei.
Het feit dat ze bestond leek hem al te irriteren. Hij was het altijd met haar oneens,
ongeacht
18
het onderwerp van gesprek; hij was een Petruchio en zij een Kate
– als ze zei dat het koud was,
zei hij dat het warm was; als ze zei dat de zon scheen, beweerde hij dat het
regende. Maar ondanks zijn kritiek en
tegenspraak hield Mariana van hem. Ze had niemand anders dan hij en ze verlangde
ernaar zijn liefde waard te zijn.
Ze ontving als kind weinig liefde. Ze had een oudere zus, maar met haar had ze nauwelijks contact. Elisa was zeven jaar ouder en interesseerde
zich niet voor haar verlegen zusje. In de lange zo- mermaanden speelde
Mariana in haar eentje in de tuin, onder het toeziend
oog van de strenge huishoudster. Geen wonder dat ze eenzelvig werd en zich ongemakkelijk voelde tussen de mensen.
De ironie
van het feit dat ze groepstherapeute was geworden, ontging Mariana niet, maar paradoxaal genoeg
had ze veel profijt van haar tegenstrijdige gevoel ten
opzichte van vreemden. In groepstherapie lag de nadruk op de groep,
niet het individu; om een
succesvolle groepstherapeut te zijn, moest je – tot op zekere hoogte
– onzichtbaar zijn.
Daar was Mariana goed in.
Tijdens de sessies hield ze zich zo veel mogelijk afzijdig.
Ze kwam alleen
tussenbeide als het gesprek stokte, als het nuttig was een interpretatie te geven, of als er iets misging.
Op die
bewuste maandagavond ontstond er al snel een strijd- punt, waardoor inmenging was vereist. En zoals meestal was Henry de oorzaak.
19
3
Henry kwam pas binnen toen alle anderen er al waren. Hij zag er verhit uit en was buiten adem. Hij leek ook niet al te stevig op zijn
benen te staan. Mariana vroeg zich af of hij high was. Het zou haar
niet verbazen. Ze verdacht hem ervan misbruik
te maken van zijn medicatie, maar omdat ze zijn therapeute
was, niet zijn huisarts, kon ze daar niets tegen doen.
Henry Booth was pas vijfendertig, maar hij zag er ouder uit. Zijn rossige haar was doorweven met grijs en zijn gezicht
was net zo gekreukeld als zijn overhemd. Hij had
altijd een frons tussen zijn wenkbrauwen en wekte daardoor de indruk voortdurend ge- spannen te
zijn, en op uitbarsten te staan. Hij deed Mariana den- ken aan een bokser of een vechter,
die elk moment een dreun ver- wacht, of staat te popelen om iemand te lijf te gaan.
Henry
verontschuldigde zich mompelend voor zijn late aan- komst en ging zitten. Hij had een kartonnen beker met koffie in zijn hand.
En de koffie was het probleem.
Liz had
meteen iets aan te merken. Liz was een gepensioneerde onderwijzeres van midden zeventig, die erop stond dat alles werd gedaan ‘zoals het hoort’. Mariana vond haar een beetje vermoei- end, soms zelfs irritant. Ze wist dat Liz er iets van zou zeggen.
‘Dat mag
niet.’ Liz wees met een van verontwaardiging trillende wijsvinger
naar Henry’s beker. ‘We mogen geen eten en drinken meebrengen. En dat weet jij best.’
Henry bromde: ‘Waarom mag dat niet?’ ‘Er zijn regels.’
20
‘Zeik toch niet zo, Liz.’
‘Wat? Mariana, hoorde je wat hij tegen me zei?’
Liz barstte
in huilen uit en daarna raakten de gemoederen al snel verhit, wat uitmondde in de zoveelste ruzie tussen Henry en de rest van de groep, die zich eendrachtig tegen hem keerde.
Mariana hield de situatie goed in de gaten, vooral Henry, om te zien
hoe hij het opnam. Hij deed wel heel stoer, maar hij was een bijzonder kwetsbaar individu. Als kind
was Henry door zijn va- der op gruwelijke manieren
mishandeld en misbruikt. Op een ge- geven
moment had de kinderbescherming ingegrepen, waarna Henry bij een reeks van pleeggezinnen terecht was gekomen. Henry was een opmerkelijk intelligente jongen en een poosje had het
ernaar uitgezien dat hij het, ondanks alles wat hij had door- staan, toch zou gaan redden.
Nadat hij de middelbare school
had afgemaakt, ging hij natuurkunde studeren, maar het duurde maar een paar weken voordat hij door zijn verleden werd ingehaald. Hij stortte volledig in en kwam die inzinking nooit meer te boven. Na een trieste geschiedenis van
zelfmutilatie, drugsverslaving, zenuw- instortingen en meerdere
ziekenhuisopnamen werd hij door zijn psychiater naar Mariana doorverwezen.
Mariana had
een zwak voor Henry, waarschijnlijk omdat hij
zo’n rotleven had gehad, maar ze was er niet zeker van of ze er goed aan had gedaan hem in de groep op te
nemen. Niet omdat hij veel vaker van slag was dan de anderen,
want ernstig zieke pa- tiënten konden zeer effectief geholpen en
genezen worden door een groep,
maar omdat mensen
als hij een groep volledig
konden ontwrichten. Afgunst
en agressie staken snel de kop op, niet al- leen door externe
oorzaken – mensen die er niet bij hoorden – maar ook door duistere en gevaarlijke invloeden binnen de
groep. Henry was een paar
maanden geleden bij de groep gekomen en had vanaf het begin conflicten veroorzaakt. Zo was hij. Hij had een sluimerende agressie en zacht
borrelende woede in zich en wist die niet altijd te beheersen.
Maar Mariana gaf het nog niet op; zolang
ze de groep onder
21
controle kon houden, wilde ze met hem blijven werken. Ze ge- loofde in de groep, in de acht personen
die de kring vormden; ze geloofde
in de kring en de helende kracht ervan. Als ze in de juiste stemming was, sprak ze in mystieke termen over de
kracht van de kring, van cirkels: de zon, de maan, de aarde; de planeten die zich door het heelal bewogen; het wiel; de koepels van kerken; de trouwring. Volgens Plato was de ziel een cirkel, en dat vond Ma- riana heel logisch. Het leven was ook
een cirkel, van de geboorte tot de dood.
Als
groepstherapie goed werkte, vond er binnen de kring een klein wonder plaats – dan ontstond er een organisme: een groeps- geest, een gezamenlijk denken. Dit werd ‘Big Mind’ genoemd. Het was meer dan de som van de delen, intelligenter dan de therapeut
en elk van de
deelnemers. Big Mind was wijsheid, geneeskracht en geborgenheid. Mariana had die kracht vaak ervaren. Binnen de kring in haar voorkamer waren door de jaren heen veel geesten
opgeroepen en te ruste gelegd.
Vandaag was
het Liz die van streek was. Vanwege de koffie. Dat Henry regels negeerde
omdat hij dacht dat ze voor hem niet gol- den,
wekte veel woede en afkeer in haar op. Plotseling besefte ze dat Henry haar deed denken aan haar broer, die altijd was voorge- trokken en haar genadeloos had gepest.
Alle woede ten opzichte van haar
broer kwam naar de oppervlakte, en dat was heel goed, vond Mariana. Het was hoog tijd. Op voorwaarde dat Henry het kon verdragen om als psychologische boksbal te dienen.
Wat uiteraard niet zo was.
Opeens
vloog Henry overeind. Met een gekwelde kreet smeet hij de beker in het midden van de kring. Een plas donkere koffie spreidde zich uit over de houten vloer.
De andere
leden van de groep reageerden onmiddellijk, luid en een beetje
hysterisch van verontwaardiging. Liz begon te huilen. Henry maakte aanstalten om weg te gaan, maar Mariana haalde hem over te blijven en erover te praten.
‘Het is maar koffie,’ zei Henry. Hij klonk als een verbolgen kind.
22
‘Het gaat niet om de koffie,’ zei Mariana. ‘Het gaat om grenzen, de grenzen
van deze groep, de regels die we moeten gehoorza- men. We hebben het hier al vaker over gehad. We kunnen niet aan therapie
deelnemen als we ons onveilig voelen. Door grenzen voelen we ons veilig. Grenzen is waar het bij therapie om gaat.’
Henry staarde haar wezenloos aan. Mariana wist dat hij het niet begreep. Grenzen waren per definitie
het eerste wat verdween als een kind werd misbruikt. Al Henry’s grenzen
waren kapotge- maakt toen hij nog maar een kleine
jongen was. Het gevolg was dat hij
het concept niet begreep. Net zomin als hij begreep dat hij mensen een ongemakkelijk gevoel gaf door hen
lichamelijk en geestelijk niet voldoende ruimte te geven – hij stond
te dichtbij als hij met je sprak, had veel behoefte aan aandacht, meer dan Maria-
na ooit bij een van haar patiënten had meegemaakt. Niets was ooit genoeg.
Hij zou bij haar intrekken als ze hem de kans gaf. Het was
aan haar om de grens tussen hen in stand te houden, de begren- zingen van hun professionele relatie op een gezonde manier te be-
palen. Dat was haar taak als therapeute.
Maar Henry dreef haar tot het uiterste. Hij zat haar altijd te jen- nen, te stangen... en ze wist zo
onderhand niet meer hoe ze daar- mee om moest gaan.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten