Copyright Mona Alikhah |
De
coronastoel
Je
kent ze vast, van die heerlijke foto’s van de werkplek van schrijvers. Grote
romanciers laten zich vereeuwigen achter antieke bureaus voor wanden vol met
dikke boeken. Thrillerschrijfsters kijken vanaf hun hippe, cleane werkplek met
een big smile de camera in. De single auteur zit aan een slordige keukentafel
vol paperassen, de kippige schrijver achter een gigantisch computerscherm en de
schrijver-in-wording achter zijn of haar bureau dat ergens tussen het wasrek en
de trapkast in gefrut staat.
Tijdens het schrijven van Minnaar
moest ik me behelpen met een stoel. Je leest het goed ja, alleen één stoel.
Minimalistischer dan het kleinste kantoor, krapper dan het schamelste bureau.
Want mijn man, een moderne architect, vond dat ons huis verbouwd moest worden.
Tijdens de lockdown.
Terwijl het kinderdagverblijf dicht
was.
En we de opa’s en oma’s niet
mochten zien (lees: om hulp vragen bij de zorg voor onze dochter.)
En terwijl ook nog het kantoor van
mijn man moest sluiten en hij met het stoom uit zijn oren vanuit huis, via de
computer, aan zijn werknemers moest uitleggen hoe ze iets wel of niet moesten
tekenen. Te veel, te veel, te veel. Het moet strakker, cleaner, minder!
Het was een grote stoel, moet ik
zeggen. En hij was heel erg roze. Zoek hem maar op, op de website van IKEA. De
Vedbo. Hij omhulde me meteen, toen ik er voor de eerste keer in ging zitten en
terwijl hij verre van minimalistisch, modern en strak-strak-strak was, was de
stoel voor mij gemáákt!
Ik kocht hem op de laatste dag dat
de winkels open waren voor de eerste lockdown en zette hem in de slaapkamer,
die we op dat moment ook gebruikten om alle spullen van de bovenverdieping én
twee pallets hout in op te slaan.
En zo werd de stoel mijn kantoor.
Zat ik in de stoel, dan zat ik in
mijn zone. Laptop op schoot, Ludovico Einaudi op mijn oren en tikken maar. Ik
sloot me af voor de puinzooi om me heen, voor de hondenharen die met al die
spullen niet goed weg te stofzuigen waren, voor het kinderspeelgoed dat overal
tussendoor zwierf, voor het onopgemaakte bed – er was toch geen eer aan te
behalen. Elke minuut was er één en moest ik grijpen.
Op de vraag ‘waar is mama?’ werd
het antwoord: ‘in haar coronastoel’ en dat antwoord werd al heel snel heel
gewoon.
In de week dat Minnaar
uitkwam, elf maanden later, voltooide mijn architect de bovenverdieping. Ik heb
nu een prachtige designwerkplek, waar je geen stofje ziet liggen, maar mijn coronastoel
staat er ook. Ik zit er elke dag in en duik dan zo weg in mijn zone.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten