zaterdag 27 februari 2021

Ilse Ruijters aan het woord

Copyright Mona Alikhah
 

De coronastoel

 

Je kent ze vast, van die heerlijke foto’s van de werkplek van schrijvers. Grote romanciers laten zich vereeuwigen achter antieke bureaus voor wanden vol met dikke boeken. Thrillerschrijfsters kijken vanaf hun hippe, cleane werkplek met een big smile de camera in. De single auteur zit aan een slordige keukentafel vol paperassen, de kippige schrijver achter een gigantisch computerscherm en de schrijver-in-wording achter zijn of haar bureau dat ergens tussen het wasrek en de trapkast in gefrut staat.

Tijdens het schrijven van Minnaar moest ik me behelpen met een stoel. Je leest het goed ja, alleen één stoel. Minimalistischer dan het kleinste kantoor, krapper dan het schamelste bureau. Want mijn man, een moderne architect, vond dat ons huis verbouwd moest worden.

Tijdens de lockdown.

Terwijl het kinderdagverblijf dicht was.

En we de opa’s en oma’s niet mochten zien (lees: om hulp vragen bij de zorg voor onze dochter.)

En terwijl ook nog het kantoor van mijn man moest sluiten en hij met het stoom uit zijn oren vanuit huis, via de computer, aan zijn werknemers moest uitleggen hoe ze iets wel of niet moesten tekenen. Te veel, te veel, te veel. Het moet strakker, cleaner, minder!

Het was een grote stoel, moet ik zeggen. En hij was heel erg roze. Zoek hem maar op, op de website van IKEA. De Vedbo. Hij omhulde me meteen, toen ik er voor de eerste keer in ging zitten en terwijl hij verre van minimalistisch, modern en strak-strak-strak was, was de stoel voor mij gemáákt!

Ik kocht hem op de laatste dag dat de winkels open waren voor de eerste lockdown en zette hem in de slaapkamer, die we op dat moment ook gebruikten om alle spullen van de bovenverdieping én twee pallets hout in op te slaan.

En zo werd de stoel mijn kantoor.

Zat ik in de stoel, dan zat ik in mijn zone. Laptop op schoot, Ludovico Einaudi op mijn oren en tikken maar. Ik sloot me af voor de puinzooi om me heen, voor de hondenharen die met al die spullen niet goed weg te stofzuigen waren, voor het kinderspeelgoed dat overal tussendoor zwierf, voor het onopgemaakte bed – er was toch geen eer aan te behalen. Elke minuut was er één en moest ik grijpen.

Op de vraag ‘waar is mama?’ werd het antwoord: ‘in haar coronastoel’ en dat antwoord werd al heel snel heel gewoon.

In de week dat Minnaar uitkwam, elf maanden later, voltooide mijn architect de bovenverdieping. Ik heb nu een prachtige designwerkplek, waar je geen stofje ziet liggen, maar mijn coronastoel staat er ook. Ik zit er elke dag in en duik dan zo weg in mijn zone.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten