Mijn kleine zit op de derde kleuterklas, maar verjaart
‘ongunstig’. Dat is typisch iets voor deze moderne tijd; ongunstig verjaren.
Tot de ratrace losbarstte, maakte het geen jota uit wanneer je verjaarde. Het
is hetzelfde als de nadelige effecten van de klok verzetten, iets dat we ons
zelf aandoen. Maar enfin,
hij hoort bij de oudsten van de klas en je merkt dat hij het niveau stilaan beu
is. Uitdaging, dat is het parool. Achter in de auto startte hij zijn
vragenvuur.
‘Twintig en dertien’.
‘Wat bedoel je jongen?’ Ik ben zelf niet zo’n rekenaar - to
put it mildly – en ging er zelfs even vanuit dat ik hem niet goed verstaan had.
‘Jij moet voor mij rekenen’, vervolgde hij streng. Alsof
het een verhaaltje betrof, waarmee ik af en toe mijn stembanden afbeul om boven
de bijpassende muziek van de Carmina Burana uit te loeien.
‘Moet het erbij of eraf’, vroeg ik gedwee. Mijn ontzag voor
iedereen die zonder fysieke dwang aan het rekenen slaat is immens, dus ik
smoorde zijn verzoek niet in de kiem.
‘Erbij’, zei hij, terwijl hij naar buiten keek om een
hondje te bestuderen dat tegen een stapel vuilniszakken stond te pissen.
‘Drie-en-dertig’, antwoordde ik. Ik hoopte maar dat ik me
niet vertelde, al zou het in zijn geval niet veel uitmaken als ik gemeld had
dat dit twaalfduizendzevenhonderdachtendertig was.
‘Dat is goed’, oordeelde hij strenger dan de meester
vroeger. ‘Nu eraf.’
‘Zeven’, meende ik.
‘Dat klopt niet,’ vond hij. ‘Net was het iets anders.’
Ik teisterde mijn linker hersenhelft hoe ik een kleuter van
vijf-en-een-half rekenles zou moeten geven en stelde vooral vast dat ik te
weinig vingers had voor deze oefening. Voor ik het begin van een uitleg had
geformuleerd, ging hij alweer verder.
‘Als je hersenen kapot gaan, krijg je dan nieuwe?’
Verbluft staarde ik in de achteruitkijkspiegel.
‘De hersenen’, klonk het ongeduldig. ‘Die zitten hier in de
schedel.’ Hij tikte driftig tegen zijn hoofd, de wanten nog aan zijn handjes.
Opgelucht dat het rekensprookje kennelijk te langdradig
was, begon ik aan een exposé over de werking van het brein.
‘De hersenen zeggen tegen je neusje dat je moet ruiken,
tegen je oogjes dat je moet kijken, tegen..’
‘Mijn hersenen zeggen dat ik naar die takken daar moet
kijken’, onderbrak hij mijn vertoog. ‘Waarom is dat, er zitten niet eens blaadjes
aan.’
‘Sommige mensen kijken naar de takken om er een schilderij
van te maken, of een verhaal over te vertellen’, stuurde ik het gesprek
behendig naar de Schone Kunsten.
‘Jij moet ook nieuwe hersenen’, antwoordde hij zonder zijn
blik van de langszoevende bomen af te wenden.
Aan zijn logisch denkvermogen mankeert in elk geval niets.
Hugo Luijten (1969) woont in Antwerpen en is historicus en schrijver. Offer voor een verloren zaakcopyright Koen Broos
(House of Books, 2017) was zijn romandebuut over een verre Duitse voorvader uit de Selfkant die sneuvelde in 1914. Daarnaast schreef hij aan een serie thrillers die zich afspelen in Antwerpen en Brussel: ‘Verast’ (Lannoo, 2018), ‘De Brexitmoorden’ (idem, 2019) en ‘Het jaar van de slang’ (idem, 2020). In oktober 2020 verscheen ook bij Lannoo ‘Undercover – Alles of niks’, als spin-off van de bekende Netflixserie.
Voor Thrillerlezersblog schrijft Hugo in 2021 elke maand een column met België en de Belgen als insteek. Zelf al twintig jaar ‘nederbelg’ zijnde, observeert hij met geoefend oog de aardigheden van beide buurlanden.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten