‘Wat
weten jullie?’ Aiden hield zijn handen om het koele glas van het
bierflesje. Hij was in zijn stoel gaan zitten en had zich naar
Charles en Ivette gekeerd. Vreemd, hoe je aan oude gewoontes
vasthield ook als die nergens toe dienden. Zonden ze elkaar blikken
toe? Wat vertelden ze elkaar met hun gebaren?
‘Lobatsky
is dit jaar vijf keer in Nederland geweest.’ Charles liet een
stilte vallen. ‘Vakantie, zo leek het aan de buitenkant.’
Aiden
knikte. Aan de buitenkant leek het altijd ergens op, meestal op iets
dat heel ver van de waarheid lag.
‘Scheveningen?’
vroeg Aiden.
‘Scheveningen,’
bevestigde Ivette. ‘Zandvoort, Rijksmuseum, Efteling.’
‘Efteling?’
Ondanks dat hij zich doorgaans nergens over verbaasde kon hij zich
niets voorstellen bij de sluwe en emotieloze Lobatsky in een
kinderpretpark. Papier hier. Dank u wel.
‘Keukenhof,’
vulde Charles aan. ‘En nog een paar van die toeristische
trekpleisters.’
Aiden
vroeg zich af of Charles veranderd was. Meer grijs, dat kon niet
anders. Meer rimpels. Meer verdriet in zijn ogen wellicht, zoals
zovelen van hen dat hadden, diep van binnen en onzichtbaar voor de
buitenwereld, maar in een flits van een seconde herkenbaar voor
zielsverwanten.
‘Rondom
het Rijksmuseum,’ zei Charles, ‘hebben we onze grote vriend dit
jaar drie keer gesignaleerd.’
‘Wat
de eerste keer een gewoon bezoek leek,’ vulde Aiden ongevraagd aan,
‘had de tweede, en vooral de derde keer meer weg van het doen van
onderzoek.’
Hij
voelde hoe Ivette Charles aankeek. Hij had die blik van ‘hoe weet
hij dat?’ vaak genoeg gezien om zich dat te herinneren. Hij zou
willen dat het niet meer nodig was. Dat zijn kennis niet meer nodig
was. Dat al die ellende… al die kinderen op het strand… al die
wanhopige mensen… dat dat nooit meer zou gebeuren. Matthias. Hij
had geen ogen nodig om zijn zoon te zien. De zoon die nooit meer zou
veranderen, die voor eeuwig bleef wie hij toen was. Strijder.
Gespierd. Kaalgeschoren. Met een alles overstijgende nonchalante
grijns.
‘De
laatste keer dat hij in Nederland was, hebben we veel activiteit
waargenomen,’ begon Ivette te vertellen. ‘Veel beweging. Veel
afspraken. Veel afspraken op één dag ook.’ Ze vertelde over de
plaatsen die Lobatsky bezocht, de restaurants, coffeeshops en
theehuizen, moskeeën en kerken, scholen en stichtingen.
‘Het
meest opvallend,’ besloot de jonge vrouw, ‘is dat hij…’ Ze
schraapte haar keel en liet een stilte vallen.
Wat
kon er nou zo erg zijn dat zij het niet over haar lippen kon krijgen?
Bedachtzaam bracht Aiden het bierflesje naar zijn mond en nam een
grote slok. De hitte in huis was ineens overweldigend, verstikkend,
het leek alsof hij gevangen zat in een kleine, veel te kleine ruimte,
in de bloedhitte, zonder licht, zonder lucht, zonder een vriendelijke
ziel in de buurt.
Dagen
had hij zo gezeten. Hij hield zijn geest in bedwang met herhalen van
de feiten. De briefing van de actie. De deelnemers. De middelen. De
doelstellingen. Wat er precies gebeurde, op welk tijdstip, tot het
moment dat ze overweldigd werden. En toen die feiten zijn neus
uitkwamen nam hij zijn toevlucht tot sprookjes. Hans en Grietje.
Repelsteeltje. De schone slaapster. De kikker en de prinses.
Blauwbaard.
Alles,
maar dan ook alles deed hij om weg te blijven van de gedachten die
hem vermorzelden, die zijn ziel verscheurden, die zijn lichaam deden
verkrampen omdat hij iets moest doen. Opspringen, om zich heen slaan,
rennen, sloten openbreken, zijn kind redden en weggaan.
‘Het
meest opvallend,’ herhaalde Charles met zachte stem.
Aiden
zette zich schrap.
‘Is dat Lobatsky het graf van Matthias heeft bezocht.’
‘Is dat Lobatsky het graf van Matthias heeft bezocht.’
Geen opmerkingen:
Een reactie posten