woensdag 11 juni 2014

DAG VADER - Geschreven door Karin Kallenberg en Dimitri Van Hove

De verkoper in de drankenwinkel rolt de vijfentwintigjarige Islay single malt whisky in het vloeipapier en zet de fles rechtop op de toonbank.
‘Het is zeker voor vaderdag?’ Zonder het antwoord af te wachten draait hij zich om en pakt een speciaal draagzakje van het stapeltje. VOOR VADER staat in rode blokletters op een achtergrond van wijn-, bier- en whiskyglazen.
‘Nee dank u,’ zeg ik. ‘Laat u maar. Het is voor mezelf.’
Op zijn hakken draait hij zich om. De cadeauverpakking gaat weer netjes op het stapeltje. Hij plaatst zijn handen op de toonbank en kijkt me onderzoekend aan.
‘Natuurlijk heb ik er niets op tegen dat een vrouw zulke goede whisky drinkt…’
Ik glimlach.
‘Maar er komen niet veel vrouwen in mijn zaak die… Meestal geven ze de voorkeur aan wijn. Of limoncello. De jongere dames dan. De wat oudere willen nog weleens vieux aanschaffen.’ Het vloeipapier knispert onder zijn handen.
‘Ik lust geen wijn. Noch limoncello.’
Na deze opmerking lijk ik nog interessanter voor hem. Hij boort zijn blik in de mijne. ‘Geen wijn? Een jonge, moderne vrouw die geen wijn lust, dat heb ik nog niet vaak gezien in mijn winkel. Net zoals die ogen van u.’
Hij doet een stapje opzij, zodat hij niet in het licht staat. Gelaten hoor ik zijn opmerkingen aan. Minstens één keer per dag komt er iets dergelijks over me heen.
Ik verwacht dat hij gaat vragen wat voor kleur ze eigenlijk zijn, maar in plaats daarvan zegt hij: ‘Heeft u daar soms die mooie ogen van gekregen? Van de Islay malt?’
Ik pak mijn bankpasje uit mijn portemonnee. ‘Even pinnen graag.’



Vaderdag… Het is lang geleden dat ik dat gevierd heb. De fles drank klotst in mijn rugzak als ik met grote stappen naar mijn moeders huis loop. Stom dat ik niets voor haar heb meegenomen uit de drankwinkel. Voor ons is vaderdag ook een beetje moederdag.
‘Waar is pa?’ vraag ik als we aan tafel zitten met ieder een halfvol bord groentesoep voor ons.
Ze legt haar lepel naast haar bord. ‘Dat heb ik je al zo vaak gezegd. Dat weet ik niet!’ Geërgerd wrijft ze een niet bestaande plooi uit het tafelkleed.
‘Ik bedoel waar is pa momenteel?’ Op het laatste woord leg ik subtiel de nadruk.
Mijn moeder zucht. Vandaag lijken haar wenkbrauwen haar bovenste oogleden nog meer naar beneden te drukken dan anders. Het valt me op hoe haar donkergrijze ogen met de jaren lichter zijn geworden.
‘Als je het echt weten wilt…’ zegt ze.
Ik knik.
‘Kijk dan maar eens op het vliegveld. Het laatste wat ik over hem hoorde was dat hij vaak op Schiphol gesignaleerd wordt.’
Ze staat op en loopt met de pan soep naar de keuken.
‘Er is geen toetje!’ zegt ze luider dan nodig is.
Naast mijn bord staat een bewerkt kristallen glas. Het glas waar mijn vader zijn Laphroaig uit dronk. Terwijl ik hoor hoe mijn moeder de pan in de gootsteen afwast, denk ik aan die keer dat ik na school huilend bij hem op schoot kroop. ‘Ze zeggen dat mijn ogen rood zijn,’ zei ik tussen mijn snikken door. ‘Maar ogen kunnen toch niet rood zijn? Toch… pap?
‘Tuurlijk niet.’ Hij streelde mijn haar terwijl zijn whiskyadem over mijn hoofd wasemde. ‘Alleen als iemand huilt worden ze rood.’
Hij sloeg zijn arm om me heen, leunde naar voren, pakte de zilveren onderzetter onder zijn glas vandaan en hield hem bij wijze van spiegel voor mijn gezicht.
‘Kijk maar. Jouw ogen zijn net kastanjebladeren in de herfst. Met een roestbruine ster en daarbinnen het mooiste goud dat ik ooit zag.’ Hij hield zijn glas tegen het licht. ‘Zo’n beetje als dit, maar dan nog mooier.’
Toen ik mijn hoofd tegen zijn borst leunde, streek hij met zijn duim mijn tranen van mijn wang.


Moet ik hem zoeken tussen het personeel van de autoverhuurbedrijven, bij de schoonmakers of onder de baliemedewerkers? Ik stap uit de bus.
Misschien smeert hij wel broodjes in een restaurant. Of is hij piloot. Wie weet wat er de afgelopen twintig jaar allemaal gebeurd is.


Ik ga de vertrekhal binnen. Het is stervensdruk. Mensen lopen gehaast langs me heen. Als ze hun bagage niet op een kar voortduwen, trekken ze hem achter zich aan. Op twee bankjes liggen pontificaal wat mensen te slapen, hun rugzak als kussen onder hun hoofd. Tegen het raam zit een donkere man. Hij is helemaal scheefgezakt. Als ik langsloop hoor ik dat hij snurkt. Ik loop voorbij de incheckbalies, hier is het wat rustiger. Een zwerver ligt met zijn armen en benen wijd uitgestrekt op het plateau met een display van een gigantische home-cinema. Er staat een bagagekar met plastic tassen naast hem. Een Indiaas echtpaar zit ernaast. Ze eten curry uit plastic bakjes. Mijn slapen beginnen te kloppen. De berichten die door de luidsprekers schallen en het felle licht tergen mijn zenuwen. Het is een paar uur geleden dat ik ontbeten heb. Ik besluit eerst wat te eten.
‘Ken jij Jacob Goedkoop?’ vraag ik de serveerster als ik mijn tosti wil betalen. ‘Die zou hier moeten werken.’
‘Wat doet hij dan?’ Ze legt mijn rekening op het tafeltje.
‘Ja, dat weet ik juist niet.’
Een ongelovig lachje krult om haar mond als ze zegt: ‘Kijkt u eens om u heen. Hier werkt een mannetje of vijftigduizend. De avond- en nachtploeg niet eens meegerekend.’
Ik schuif haar een fooi van drie euro toe en wrijf vermoeid over mijn voorhoofd.
‘Eh…’ zegt het meisje. ‘U kunt het proberen bij Team Media Relaties. Die kennen haast iedereen.’
Ik hang mijn tas over mijn schouder en loop de richting op die het meisje aangeduid heeft. Ondertussen probeer ik de naamplaatjes te lezen van mannen die redelijkerwijs mijn vader zouden kunnen zijn. Als hij nou maar niet in de avond- of nachtploeg werkt. Of misschien is hij wel net ziek vandaag. Misschien is hij wel heel dik geworden, of helemaal kaal. Hoe moet ik hem ooit herkennen? Ik moet ma bellen. Ze weet vast meer dan ze wil zeggen.
Ik passeer het gedeelte waar de douane zit en de marechaussee, ga een trap af en kom in een donkere hal met aan weerszijden deuren. Er is geen mens. En het licht is zeker stuk? Ik kijk rond naar lichtschakelaars maar zie niets. Hoe is het mogelijk dat dit mierennest van die stille onderaardse gangen heeft? Communicatie lees ik op een deur in het schaarse licht. Gevonden Voorwerpen op de volgende. Team Media Relaties kan niet ver zijn.
Als ik aan het einde van de hal een trap oploop, hoor ik opeens snelle voetstappen achter me. Voordat ik me om kan draaien voel ik een hand op mijn mond. Ik wil gillen maar een andere hand knijpt mijn strot dicht. Ik zie sterretjes. Nagels klauwen in mijn hals.
‘Je tas of je leven,’ zegt een man. De geur van varkensmest dringt in mijn neus. De zachte hoge stem in mijn oor lijkt niet te passen bij de kracht waarmee hij me in bedwang houdt. Ik stik bijna, maai met mijn armen en wankel op de trap. Hij laat me los. Ik val tegen hem aan. Hij sleurt me naar beneden. Mijn voeten stuiteren op de treden. Beneden land ik op een knie. Mijn pols klapt om. Ik voel iets kraken en een pijnscheut trekt door mijn dij. Duizelig blijf ik zitten terwijl mijn hart in mijn borst raast. De pijn in mijn been trekt door mijn lichaam. Door mijn oogharen zie ik twee afgetrapte legerkistjes en de onderkant van een vuile regenjas. Als ik opkijk staat de zwerver voor me.
Hij houdt een hand in zijn jaszak en steekt zijn wijsvinger door de stof heen naar voren. Hij heeft een donkere baard en rastahaar. ‘Hoor je me? Ik doe het, hoor. Ik heb acht jaar in de bak gezeten voor moord, dus denk maar niet dat ik niet durf.’
Mijn keel zit dicht van angst. ‘Niet doen alstublieft,’ zeg ik moeilijk. Het lijkt of iemand op mijn borst zit.


Met bevende handen pak ik mijn tas, rits hem open en zoek mijn portemonnee. Ik neem er een 20-eurobiljet uit, bedenk me en voeg er nog eentje aan toe. De biljetten trillen als ik ze de man voorhoud.
Opeens doet hij een stap naar voren en grijpt naar mijn tas op mijn schoot. Hij valt open. Er rolt iets uit. Ik hoor het geluid van glas dat breekt. De geur van alcohol dringt in mijn neus. Over de vloer golft een goudkleurige stroom.


Bovenaan de trap gaat een deur open. Een brede straal licht komt de ruimte binnen. ‘Help!’ gil ik hysterisch. ‘Ik word beroofd!’ Schoenen roffelen de trap af.
‘Stop! Beveiliging!’
De zwerver verroert zich niet. Nu pas kan ik hem goed zien. Hij heeft een koortslip en er zitten grijze haren in zijn baard. Hij draait zijn hoofd naar me toe en kijkt me intens verdrietig aan. Zijn ogen hebben de kleur van kastanjebladeren die wegwaaien in de wind.




Meer van ons lezen? Kijk op www.karinendimitri.info of facebook karin.dimitri

4 opmerkingen: