Willen
jullie een column op de thrillerlezersblog schrijven, vraagt Inkie. Ja, graag.
Dat hoef ik niet eens met Dimitri te overleggen. Een column is volgens mij het
krachtigst en meest doeltreffend als het een recente gebeurtenis betreft en hij
recht uit je hart komt. Een beeld en een bijbehorende naam komen meteen bij me
op: Thea. Mijn bejaarde buurvrouw van twee hoog die sinds een hartaanval vorig
jaar niet meer de straat op gaat. Broodmager, weduwe, en een van de
hartelijkste mensen die ik ken.
Als
ik bij haar ben is het altijd dikke pret. Alles wordt letterlijk uit de kast
gehaald om het me naar de zin te maken. Van kersenbonbons op een kristallen
schaaltje, tot nieuwe pantoffels die haar te groot zijn, tot kortingsbonnen van
de supermarkt. Maar weinig mensen spelen het klaar om met lege handen bij haar
de deur uit te gaan. Nooit zit ze verlegen om gespreksstof, maar ze kan ook
goed luisteren.
Haar
woning is gedateerd gezellig met de oudroze fluwelen bank en stoelen, en het
groen gebloemde Louis de Poortere-tapijt. Deze inrichting past haar als een
handschoen, net als haar hese stem, haar sigaretje en haar onvermijdelijke
vieux cola.
Als
ik thuiskom die avond staat er een ambulance-achtige auto in de straat en de
twee dozen met ons boek ‘B.B.’ die ik al een tijdje
verwachtte, zijn netjes op mijn mat gezet. Moniek de buurvrouw van drie hoog vraagt
of ik even bij Thea wil komen die zo benauwd was dat ze de huisartsenpost
gebeld heeft. Ik schrik, maar het leed blijkt al geleden. De diagnose is
bronchitis.
De
volgende ochtend bel ik haar en krijg te horen dat alles goed gaat. Ik heb een
aantal afspraken en kan pas ’s avonds weer bij haar langs.
Als
ik op mijn laatste afspraak ben, gaat mijn mobiel. Moniek. En dan hoor ik die
woorden die later nog herhaaldelijk in mijn hoofd zullen weerklinken. Woorden
die bij het leven horen, maar op dat moment zo onwerkelijk zijn. Alsof het een
zin is uitgesproken op een ver podium van een toneel.
‘Karin,
ze is dood!’ Moniek roept het nog net niet, maar ze klinkt luid en klagend.
Al
mijn zintuigen staan op scherp. Ik sluit mijn ogen en leg mijn vingers tegen
mijn voorhoofd. ‘Moniek, dit is een heel mooi heengaan,’ is het enige wat ik
kan bedenken als haar en mijn troost.
Moniek
begint huilerig te praten. ‘Ze zit op een stoel en is zo koud…’ Ik sper mijn
ogen weer open. Ik moet zo snel mogelijk naar huis.
Moniek
is omringd door een kring van lieve vriendinnen. Ze drinkt van haar witte wijn.
Ogen rood gezwollen, blosjes op de wangen.
‘Ze
heeft er nog voor gezorgd dat de bezorger je boeken naar boven heeft gedragen,’
vertelt ze me. ‘Ach meneer, hoorde ik haar bovenaan de trap zeggen. Mij lukt
het niet meer met mijn leeftijd en mijn buurvrouw heeft zo’n last van haar
rug.’
Dat
heb ik helemaal niet en die doosjes kan ik echt wel mannen. Het was Thea’s
laatste attente gebaar. Ik glimlach moeilijk en strijk een pluk haar van mijn
betraande wang.
‘Wat
kreeg hij ervoor?’ vraag ik als mijn keel niet meer dichtzit.
‘Een
pakje chocomel en een sinasappel.’
De
politie is er en de familie. We horen dat de dokter een natuurlijke dood
geconstateerd heeft en we mogen er even bij.
Daar
zit ze. Mijn geliefde Thea. In haar vaste leunstoel met uitzicht op het raam.
Pyama en ochtendjas aan. Een kam in haar hand. Haarkrullers liggen op de
salontafel, één zit er nog in haar haar. Haar hoofd is naar voren geknakt en
haar gebit ligt in haar schoot. Ik ga een beetje opzij staan, hoef haar gezicht
niet te zien, loop naar haar toe en geef een kus op haar haar. Wat de hulpverleners
in de kamer wel niet van me zullen denken, kan me niets schelen. Ik ben blij
dat ik dit nog even kan doen. Ik streel haar arm. Hij beweegt, maar blijft
gelukkig op de leuning liggen.
Weer
terug in Monieks woning, voegt Thea’s zoon zich bij ons. Ik condoleer hem.
‘Ach’,
zegt hij. ‘Ze had toch niets meer aan haar leven.’
Vragend
kijk ik hem aan. Hij haalt zijn schouders op. ‘Ja, als je nooit meer op straat
komt…’
Later
denk ik nog vaak aan die opmerking. Was ze echt niet gelukkig meer? Laat je dan
nog geraniums kopen om ze in bakken aan je balkon te hangen? Laat je dan vol
verbazing de knoppen van een mysterieuze plant zien die half december nog
bloeit? Draai je dan elke avond rollers in je haar en vertoon je je niet zonder
lijntje op je oogleden?
Stof
je dan een keer per week trouw je Swarowski-miniatuurtjes af en steek je ’s
avonds standaard een kaarsje aan ‘omdat het zo gezellig is?’ Vertel je dan vol
enthousiasme dat je niet één aflevering van ‘De slimste mens’ hebt gemist?
En
ze was toch om de dooie dood niet de enige? Zijn al die honderdduizenden
bejaarden die niet meer de straat op komen en hetzelfde kleine leefwereldje
hebben echt beter af in het niet bestaande hiernamaals? Velen wel, vrees ik,
maar er zullen er ook nog ontelbaren zijn die op hun beperkte vierkante meters
genieten van hun kopje koffie ’s morgens, van omroep Max of een roodborstje in
de tuin.
Is
het een verlossing voor al die thuiszitters als ze tussen zes plankjes
belanden? Het is een vraag die ik hier graag wil stellen. Is het dus mijn
egoïsme dat me bedroefd laat zijn om die fijne uren die Thea en ik samen nog
hadden kunnen hebben?
Ach
buuf, ik weet het antwoord niet, maar wat was je een mooi mens. Wat jammer dat
ik je niet kon overreden om een rollator te kopen zodat we samen nog een paar
keer de straat op konden. Wat jammer dat je wel de dozen aangenomen hebt, maar
mijn boek niet hebt kunnen lezen. Niet eens de cover hebt gezien. Wat jammer
dat deze in memoriam je niet onder
ogen komt. Wat jammer allemaal, Thea. Zo jammer.
oOo
Geen opmerkingen:
Een reactie posten