1
Op weg naar mijn auto komt er
een goor uitziend hondje op me af getrippeld. Het houdt halt, begint te grommen
en te schuimbekken. Het is een yorkshireterriër. Telkens als ik hem probeer te
passeren, wijkt hij mijn richting uit en laat zijn scherpe, ongepoetste tandjes
zien.
Ik kijk of zijn baasje hier ergens rondhangt en daarna op mijn horloge.
Ik kijk of zijn baasje hier ergens rondhangt en daarna op mijn horloge.
‘Ik heb hier geen tijd voor,
makker. Fuck off.’
Hij blaft iets terug waar ik
niets van versta. Het kwijl en schuim spat alle kanten op.
‘Ik hoop voor jou dat daar
niks van op mijn broek terechtkomt, vlooienbak.’
De hond hapt toe. Ik gil.
Naast de pijn voel ik iets warms en nats langs mijn scheen sijpelen. Schreeuwend
probeer ik de smeerlap van me af te trappen, maar het doet hem alleen maar zijn
kaken nog harder op elkaar klemmen. Op één been spring ik tot bij een
geparkeerde auto en knal het been met de hond er een paar keer zo hard mogelijk
tegenaan. Uiteindelijk lost de klootzak.
Ik bekijk de schade. Het doet zeer, dat spreekt, en ik bloed, maar wat erger is: mijn broek is opengereten. ‘Dat was een Armani!’ roep ik hem na.
Ik bekijk de schade. Het doet zeer, dat spreekt, en ik bloed, maar wat erger is: mijn broek is opengereten. ‘Dat was een Armani!’ roep ik hem na.
Op kantoor begint mijn been
pas echt pijn te doen. Mijn secretaresse die hier altijd nadrukkelijk met haar
kont staat te draaien kan me gestolen worden, zo erg is het.
Ze kijkt me geil aan en vraagt iets, maar ik hoor het niet. Het enige wat ik weet is dat ik moet kotsen. Ik sta op en ren naar het toilet.
Ze kijkt me geil aan en vraagt iets, maar ik hoor het niet. Het enige wat ik weet is dat ik moet kotsen. Ik sta op en ren naar het toilet.
‘Zijn we wakker?’ vraagt een
verpleegster.
Ik kijk om me heen om te zien
wie hier nog meer ligt, maar het is een eenpersoonskamer.
‘U bent een tijdje
weggeweest.’ Ze kijkt op haar horloge, daarna op een klembord, en noteert iets.
‘Hoe voelen we ons?’
‘Alsof ik een kater heb. Ik
weet niet hoe jíj je voelt.’
‘Uw collega’s hebben u
gevonden, u lag bewusteloos in de toiletten. We hebben uw been ontsmet. Bent u
gebeten door een hond?’
Ik knik.
‘Het kan erg gevaarlijk zijn
als u zo’n beet niet onmiddellijk ontsmet.’
‘Wanneer kan ik naar huis?’
‘Er is geen reden waarom u zou
moeten blijven. De dokter heeft antibiotica voorgeschreven, maar mocht u toch
nog onwel worden kom dan meteen naar het ziekenhuis, het is namelijk mogelijk
dat…’
Ik sta op en ga.
2
Mijn kater heeft negen levens.
Heel langzaam ga ik de trap af, want mijn kop voelt alsof ie elk moment uiteen
kan knappen. Misschien had ik gisteren toch beter die antibiotica kunnen
ophalen.
Na een eeuwigheid komt mijn dochter de badkamer uit, glimmend en dampend en naar doucheschuim ruikend. ‘Hoi pa!’ roept ze en kust me.
Na een eeuwigheid komt mijn dochter de badkamer uit, glimmend en dampend en naar doucheschuim ruikend. ‘Hoi pa!’ roept ze en kust me.
Egoïste. Ik ga voorzichtig
de badkamer in en sluit zachtjes de deur.
‘Tjonge,’ zeg ik tegen mijn
spiegelbeeld. Moet je mijn kop zien. Ik voel aan mijn stoppelige wang omdat
daar een grote zwarte vlek verschenen is. Ik kan mijn wijsvinger er zo doorheen
steken en aan mijn tandvlees voelen. Geschrokken trek ik mijn vinger terug en
schud een sliertje slijm in de wasbak. Er zit bloed aan mijn vinger. Ik grijns
en bekijk mijn tanden, of daar soms ook wat aan de hand is. Voorlopig lijken
die in orde, maar mijn tandvlees is gezwollen en lijkt veel donkerder dan
anders.
‘Wat is dit voor shit?’ vraag
ik aan mezelf.
Iemand klopt op de deur.
‘Papa voelt zich niet zo
lekker,’ zeg ik. ‘Gebruik de badkamer boven.’
‘Ik ben het, schat.’ Het is
mijn vrouw. ‘Alles goed?’
Terwijl ik naar mijn wang blijf
kijken, draai ik mijn hoofd opzij en doe langzaam mijn mond open. Mijn tanden
verschijnen in het gat.
‘Zal ik een aspirientje voor
je klaarzetten?’ vraagt ze.
‘Doe maar twee aspirines,’ zeg ik en neem een
eindje tandzijde.
Flossen blijkt geen goed idee.
Ik begin meteen te bloeden. Een van mijn tanden komt zo uit mijn mond gegulpt,
klettert op het porselein van de wasbak en glijdt met kleiner wordende cirkels
het afvoerputje in.
Vandaag ga ik niet werken, dat
zie je van hier. Ik loop van de badkamer naar de hal, trek mijn jas aan over
mijn pyjama, sla een sjaal om mijn gezwollen gezicht en ga die antibiotica
halen.
Die vreselijke koppijn is nog
twee dagen blijven hangen, maar vandaag voel ik me al veel beter. Ik heb zelfs
honger. Ik stap uit mijn bed en ga naar beneden.
Onze labradors zijn aan het
lunchen. Ik trek de koelkast open en kijk wat hier te vreten valt. Ik gooi de
koelkast weer dicht en kijk naar de honden; die brokken zien er eigenlijk best
appetijtelijk uit… Ik jaag de beesten bij hun bakken weg, neem een blokje en
proef. Niet slecht. Lang niet slecht. Het mag wat zout hebben. Ik neem een bak
voer met me mee, haal een biertje uit de koelkast en ga weer naar de
slaapkamer.
Eerlijk gezegd begin ik me een
beetje zorgen te maken om mijn vreemde gedrag de laatste tijd. Niet alleen voel
ik tegenwoordig de onweerstaanbare drang een urinespoor aan te leggen rond het
huis en zit ik constant de kat van de buren achterna – ik ben verliefd aan het
worden op onze teef Daisy, geloof ik.
Ze kijkt me niet begrijpend
aan en duikt weer haar kom in.
3
In de keukenkasten zoek ik de
doos hondenkoekjes. Daarnet had ik eindelijk dat pestkreng van een kat te
pakken. Ik klemde mijn tanden in haar nek en beet en wrikte tot ik iets hoorde
knappen.
Mijn jongste dochter had in
het deurgat dit tafereeltje staan gadeslaan.
Ik liet de kat uit mijn mond
vallen. ‘Ehm…’
Evy stond me met open mond aan
te gapen.
‘Ik eh…’ Ik veegde mijn mond
af, spuwde haren uit. ‘Kun jij niet kloppen voor je naar buiten gaat? Hoe lang
sta je daar al?’
Ze draaide zich om en vluchtte
het huis in.
‘Dit is niet wat het lijkt,’
riep ik en ging achter haar aan. Op dat moment kwam mijn vrouw de trap af en
vroeg wat er aan de hand was. Op mijn hielen draaide ik me om.
Ik vind een doos Friskies, open
hem, scheur de plastic zak en doe er een greep in. De snacks zien eruit als
botjes. Alsof honden er anders hun neus voor zouden ophalen. Ik prop de handvol
in mijn mond. Na een paar likken uit Daisy’s kom water ga ik de trap op. Aan
het spoor kan ik ruiken dat Evy niet in haar eigen kamer is, maar in die van
haar zus. Ik klop aan.
‘Evy-popje? Dat was echt niet
wat jij dacht dat het was, hoor. Pappie was dat katje aan het reanimeren.’ De
deur zit op slot. Ik klop opnieuw.
Er wordt opengemaakt. Het
hoofd van haar zus verschijnt in de kier. ‘Wat?’
‘Je zusje heeft het verkeerd
begrepen, Ellen.’ Ik draai cirkeltjes rond mijn slaap.
‘Wat was er met die kat?’
‘Ze was aan het verdrinken en ik
probeerde haar te redden.’
‘Die kat?’
‘Mag ik even binnenkomen?’
‘Waarom?’
Ik sta mijn geduld te verliezen. ‘Om het aan Evy uit te leggen natuurlijk.’
Ik sta mijn geduld te verliezen. ‘Om het aan Evy uit te leggen natuurlijk.’
Binnen hoor ik Evy iets
zeggen. Mijn gehoor is enorm verscherpt de laatste tijd; die kleine wil niet
met me spreken.
‘Ze wil het niet,’ zegt Ellen
en begint de deur te sluiten. Voor ze hem weer op slot kan doen, stamp ik er
tegenaan en ga naar binnen. Ik ruik angst.
Ellen is vol in haar gezicht
gesmakt door de deur en ligt languit op het tapijt. Evy kruipt geschrokken het
bed op en krijst. Ik doe de deur dicht en op slot, loop op Evy af en boks haar
midden in haar voorhoofd. Hierdoor slaat haar achterhoofd tegen de muur aan en
valt ze snikkend en kreunend opzij.
Mijn hoofdpijn is terug. Ik
masseer mijn slapen en ga op het bed zitten.
Ik heb zin om dat bloed van
Ellens gezicht te likken.
Er wordt op de deur gebonkt en
aan de klink gerammeld. Mijn vrouw vraagt wat hier in godsnaam aan de hand is.
Ik open de deur een centimeter
en zeg: ‘Wat dan?’
‘Dat lawaai!’
‘Hun tv,’ zeg ik.
‘Ze hebben geen tv op hun kamer!’
Ik kijk rond en zie dat dit
klopt. Tegen mijn vrouw in de kier: ‘Hun stereo, bedoel ik.’
‘Het klonk alsof er met deuren
werd gegooid… en geschreeuwd!’
‘Ja hè? Dat heet muziek
tegenwoordig. One Direction. Vet cool,
noemen ze dat.’
Er verschijnt een flauw lachje
om haar lippen. Ze lijkt erin te trappen.
Er valt een stilte. Ik krab
aan mijn buik – volgens mij is mijn
schurft zich aan het uitbreiden.
‘Wat eten we straks?’ vraag
ik.
‘We gingen toch dat nieuwe
restaurantje proberen?’
‘O ja.’
Ze vertrekt.
Ellen is buiten westen. Ik
hurk bij haar neer, por in haar zij en haal een vinger door het bloed onder
haar neus. Ik ruik eraan en proef ervan. Op mijn knieën buig ik me over haar gezicht
en lik de zilte substantie van haar bovenlip. Ik bijt zachtjes in haar lippen,
in haar neus.
Intussen is Evy overeind gaan
zitten.
‘Mond-op-mondbeademing,’ zeg
ik.
Ze begint om haar mammie te schreeuwen.
Shit. Ik spring overeind en kijk haastig om me heen. Op Ellens bureau ligt een
schaar. Te klein. In plaats daarvan grijp ik een vuistvol potloden uit een
bokaal.
Achter me klinkt een gesmoorde
gil. Ik draai me om: mijn vrouw heeft een hand voor haar mond geslagen en ogen
als schoteltjes. De potloden glijden uit mijn vuist. Ze maakt rechtsomkeert en
gaat ervandoor.
Op de overloop kijk ik links
en rechts naar de deuren, naar de trap, ik kijk over de balustrade. Dat is de
kloterij met grote huizen natuurlijk. Ik sluit mijn ogen en spits mijn oren – waar
zit die teef? In de verte hoor ik iets ruisen. Ik concentreer me op de geur.
Ze is hevig aan het zweten. Ik open mijn ogen weer en ga op mijn neus af.
Ze is hevig aan het zweten. Ik open mijn ogen weer en ga op mijn neus af.
Geuren worden sterker,
geluiden steeds luider. Dat ruisen wordt veroorzaakt door haar kousenvoeten op het tapijt. Ze is in onze
slaapkamer!
Ik ga naar de deur en kan zo
naar binnen want ze heeft vergeten hem op slot te doen.
Mijn vrouw zit naast het bed
op de grond, de telefoon in haar handen.
Het speeksel druipt van mijn kin. Met de rug van mijn hand veeg ik mijn mond af en loop naar haar toe. Ze laat de telefoon vallen, krimpt ineen en schermt haar gezicht af. Ik ruk de poot rond haar kop weg, stroop de mouw van haar trui op en bijt. Zij schreeuwt en slaat met haar vrije hand in mijn gezicht. Ze haakt een vinger in het gat in mijn wang en trekt. Ik scheur! Ik sla haar klauw van mijn gezicht weg en mep haar in de muil.
Het speeksel druipt van mijn kin. Met de rug van mijn hand veeg ik mijn mond af en loop naar haar toe. Ze laat de telefoon vallen, krimpt ineen en schermt haar gezicht af. Ik ruk de poot rond haar kop weg, stroop de mouw van haar trui op en bijt. Zij schreeuwt en slaat met haar vrije hand in mijn gezicht. Ze haakt een vinger in het gat in mijn wang en trekt. Ik scheur! Ik sla haar klauw van mijn gezicht weg en mep haar in de muil.
Bijna huilend van de pijn
strompel ik bij haar weg. Ik voel aan mijn wang, kijk naar mijn vingers. Geen
bloed. In de spiegel van haar kaptafel is de huid rondom de wond rood aangelopen
en ingescheurd, maar ik bloed niet.
Ik pak Eveliens broekspijpen
en sleep haar de kamer uit. Ze trekt het beddengoed en een lamp mee, houdt zich
vast aan de deurstijlen en schreeuwt de buurt bijeen. Niemand kan haar horen –
dat is dan weer het mooie aan grote huizen. Ik sleur haar de overloop op en
laat haar benen los. Ik grijp haar bij haar ceintuur en met mijn andere hand
bij haar trui en til haar op.
‘Jij mag best eens op dieet,
weet je dat?’ Ik draag haar naar de balustrade. Evelien krijst en spartelt met
haar benen en probeert me te krabben. Ze is loodzwaar. Mijn benen trillen en ik moet haar op de grond laten zakken. Ik stort
uitgeput op mijn knieën.
Nog voor ik iets kan zeggen is
mijn vrouw al opgestaan en klaar voor een sprint. Ik kan nog net een onderbeen
pakken en bijt haar in haar enkel, zet mijn tanden stevig rond haar
achillespees en probeer er doorheen te knauwen. Evelien brult het uit. Ze valt
bovenop me.
Er wordt aangebeld. Een moment
kijken we elkaar aan – de deurbel? Nu? Evelien begint opnieuw om hulp te
roepen. Harder dan ooit.
Terwijl ik haar broek vasthoud
kom ik overeind. Ik pak de achterkant van haar trui, zeg ‘moven’ en duw haar
samen met Evy terug Ellens kamer in. Als ze opgesloten zijn ga ik naar beneden,
openmaken.
Het zijn Peter en Mieke.
‘Ja?’ zeg ik.
Mieke giechelt en Peter vraagt
wat ik op mijn gezicht heb. ‘Ketchup?’
‘We eten cheeseburgers.’
Boven zijn Evelien en Evy de
longen uit hun lijf aan het gillen. Peter probeert over mijn schouder te
kijken.
‘De tv,’ zeg ik.
‘We zijn vroeg, hè?’ zegt
Mieke. ‘Mogen we al binnenkomen?’
Fuck. Ik krab aan een
mondhoek, lik mijn vinger af. ‘Tuurlijk. Maar eh… dat etentje zal voor een
andere keer zijn, vrees ik.’
Als Mieke zich over iets
verbaast knippert ze snel met haar ogen.
‘De meiden liggen alle drie in
de kreukels,’ zeg ik. ‘Griep.’
‘O…’ Mieke kijkt Peter aan en
daarna weer naar mij, knipperend als een halvegare.
Ik kuch in mijn vuist. ‘Heel
besmettelijk, hoor ik. Ben zelf al een beetje aan de kwakkel eigenlijk.’
‘O.’
‘O.’
‘Maar ik wil jullie best een
hamburger aanbieden, hoor.’ Ik rochel. ‘Kom erin.’
‘Eh…’ Mieke doet een stap achteruit. ‘Wij moeten nog eh…’ Ze wijst met een duim achter zich. ‘Wij moeten Peters ouders ophalen. Ik bel wel met Evelien en dan spreken we een andere datum af. Is dat wat?’
‘Eh…’ Mieke doet een stap achteruit. ‘Wij moeten nog eh…’ Ze wijst met een duim achter zich. ‘Wij moeten Peters ouders ophalen. Ik bel wel met Evelien en dan spreken we een andere datum af. Is dat wat?’
‘Oké dan…’ Ik haal mijn
schouders op. Jammer hè?’
*
Ze zitten nu al een hele week
opgesloten. Ik ga kijken of ze al tot inzicht zijn gekomen.
De kamer ruikt naar
uitwerpselen. Ellen zit in een hoek zichzelf te likken. Eveline is Evy over het
haar te strelen en kijkt naar me op. Alle drie zitten ze onder de krabben en de
vlekken.
‘Krijgen we godverdomme nog
wat te vreten of hoe zit dat?!’ snauwt mijn vrouw. De vlokken spatten van haar
muil.
‘Telefoon voor je,’ zeg ik.
‘Mieke.’
Well that escalated quickly.
BeantwoordenVerwijderen