zaterdag 22 november 2014

Hondsdagen van Dimitri Van Hove



1

Op weg naar mijn auto komt er een goor uitziend hondje op me af getrippeld. Het houdt halt, begint te grommen en te schuimbekken. Het is een yorkshireterriër. Telkens als ik hem probeer te passeren, wijkt hij mijn richting uit en laat zijn scherpe, ongepoetste tandjes zien.
Ik kijk of zijn baasje hier ergens rondhangt en daarna op mijn horloge.
‘Ik heb hier geen tijd voor, makker. Fuck off.’
Hij blaft iets terug waar ik niets van versta. Het kwijl en schuim spat alle kanten op.
‘Ik hoop voor jou dat daar niks van op mijn broek terechtkomt, vlooienbak.’
De hond hapt toe. Ik gil. Naast de pijn voel ik iets warms en nats langs mijn scheen sijpelen. Schreeuwend probeer ik de smeerlap van me af te trappen, maar het doet hem alleen maar zijn kaken nog harder op elkaar klemmen. Op één been spring ik tot bij een geparkeerde auto en knal het been met de hond er een paar keer zo hard mogelijk tegenaan. Uiteindelijk lost de klootzak.
Ik bekijk de schade. Het doet zeer, dat spreekt, en ik bloed, maar wat erger is: mijn broek is opengereten. ‘Dat was een Armani!’ roep ik hem na.
Op kantoor begint mijn been pas echt pijn te doen. Mijn secretaresse die hier altijd nadrukkelijk met haar kont staat te draaien kan me gestolen worden, zo erg is het.
Ze kijkt me geil aan en vraagt iets, maar ik hoor het niet. Het enige wat ik weet is dat ik moet kotsen. Ik sta op en ren naar het toilet.

‘Zijn we wakker?’ vraagt een verpleegster.
Ik kijk om me heen om te zien wie hier nog meer ligt, maar het is een eenpersoonskamer.
‘U bent een tijdje weggeweest.’ Ze kijkt op haar horloge, daarna op een klembord, en noteert iets. ‘Hoe voelen we ons?’
‘Alsof ik een kater heb. Ik weet niet hoe jíj je voelt.’
‘Uw collega’s hebben u gevonden, u lag bewusteloos in de toiletten. We hebben uw been ontsmet. Bent u gebeten door een hond?’
Ik knik.
‘Het kan erg gevaarlijk zijn als u zo’n beet niet onmiddellijk ontsmet.’
‘Wanneer kan ik naar huis?’
‘Er is geen reden waarom u zou moeten blijven. De dokter heeft antibiotica voorgeschreven, maar mocht u toch nog onwel worden kom dan meteen naar het ziekenhuis, het is namelijk mogelijk dat…’
Ik sta op en ga.


2

Mijn kater heeft negen levens. Heel langzaam ga ik de trap af, want mijn kop voelt alsof ie elk moment uiteen kan knappen. Misschien had ik gisteren toch beter die antibiotica kunnen ophalen.
Na een eeuwigheid komt mijn dochter de badkamer uit, glimmend en dampend en naar doucheschuim ruikend. ‘Hoi pa!’ roept ze en kust me.
Egoïste. Ik ga voorzichtig de badkamer in en sluit zachtjes de deur.
‘Tjonge,’ zeg ik tegen mijn spiegelbeeld. Moet je mijn kop zien. Ik voel aan mijn stoppelige wang omdat daar een grote zwarte vlek verschenen is. Ik kan mijn wijsvinger er zo doorheen steken en aan mijn tandvlees voelen. Geschrokken trek ik mijn vinger terug en schud een sliertje slijm in de wasbak. Er zit bloed aan mijn vinger. Ik grijns en bekijk mijn tanden, of daar soms ook wat aan de hand is. Voorlopig lijken die in orde, maar mijn tandvlees is gezwollen en lijkt veel donkerder dan anders.
‘Wat is dit voor shit?’ vraag ik aan mezelf.
Iemand klopt op de deur.
‘Papa voelt zich niet zo lekker,’ zeg ik. ‘Gebruik de badkamer boven.’
‘Ik ben het, schat.’ Het is mijn vrouw. ‘Alles goed?’
Terwijl ik naar mijn wang blijf kijken, draai ik mijn hoofd opzij en doe langzaam mijn mond open. Mijn tanden verschijnen in het gat.
‘Zal ik een aspirientje voor je klaarzetten?’ vraagt ze.
‘Doe maar twee aspirines,’ zeg ik en neem een eindje tandzijde.
Flossen blijkt geen goed idee. Ik begin meteen te bloeden. Een van mijn tanden komt zo uit mijn mond gegulpt, klettert op het porselein van de wasbak en glijdt met kleiner wordende cirkels het afvoerputje in.
Vandaag ga ik niet werken, dat zie je van hier. Ik loop van de badkamer naar de hal, trek mijn jas aan over mijn pyjama, sla een sjaal om mijn gezwollen gezicht en ga die antibiotica halen.

Die vreselijke koppijn is nog twee dagen blijven hangen, maar vandaag voel ik me al veel beter. Ik heb zelfs honger. Ik stap uit mijn bed en ga naar beneden.
Onze labradors zijn aan het lunchen. Ik trek de koelkast open en kijk wat hier te vreten valt. Ik gooi de koelkast weer dicht en kijk naar de honden; die brokken zien er eigenlijk best appetijtelijk uit… Ik jaag de beesten bij hun bakken weg, neem een blokje en proef. Niet slecht. Lang niet slecht. Het mag wat zout hebben. Ik neem een bak voer met me mee, haal een biertje uit de koelkast en ga weer naar de slaapkamer.
Eerlijk gezegd begin ik me een beetje zorgen te maken om mijn vreemde gedrag de laatste tijd. Niet alleen voel ik tegenwoordig de onweerstaanbare drang een urinespoor aan te leggen rond het huis en zit ik constant de kat van de buren achterna – ik ben verliefd aan het worden op onze teef Daisy, geloof ik.
Ze kijkt me niet begrijpend aan en duikt weer haar kom in.


3

In de keukenkasten zoek ik de doos hondenkoekjes. Daarnet had ik eindelijk dat pestkreng van een kat te pakken. Ik klemde mijn tanden in haar nek en beet en wrikte tot ik iets hoorde knappen.
Mijn jongste dochter had in het deurgat dit tafereeltje staan gadeslaan.
Ik liet de kat uit mijn mond vallen. ‘Ehm…’
Evy stond me met open mond aan te gapen.
‘Ik eh…’ Ik veegde mijn mond af, spuwde haren uit. ‘Kun jij niet kloppen voor je naar buiten gaat? Hoe lang sta je daar al?’
Ze draaide zich om en vluchtte het huis in.
‘Dit is niet wat het lijkt,’ riep ik en ging achter haar aan. Op dat moment kwam mijn vrouw de trap af en vroeg wat er aan de hand was. Op mijn hielen draaide ik me om.

Ik vind een doos Friskies, open hem, scheur de plastic zak en doe er een greep in. De snacks zien eruit als botjes. Alsof honden er anders hun neus voor zouden ophalen. Ik prop de handvol in mijn mond. Na een paar likken uit Daisy’s kom water ga ik de trap op. Aan het spoor kan ik ruiken dat Evy niet in haar eigen kamer is, maar in die van haar zus. Ik klop aan.
‘Evy-popje? Dat was echt niet wat jij dacht dat het was, hoor. Pappie was dat katje aan het reanimeren.’ De deur zit op slot. Ik klop opnieuw.
Er wordt opengemaakt. Het hoofd van haar zus verschijnt in de kier. ‘Wat?’
‘Je zusje heeft het verkeerd begrepen, Ellen.’ Ik draai cirkeltjes rond mijn slaap.
‘Wat was er met die kat?’
‘Ze was aan het verdrinken en ik probeerde haar te redden.’
‘Die kat?’
‘Mag ik even binnenkomen?’
‘Waarom?’
Ik sta mijn geduld te verliezen. ‘Om het aan Evy uit te leggen natuurlijk.’
Binnen hoor ik Evy iets zeggen. Mijn gehoor is enorm verscherpt de laatste tijd; die kleine wil niet met me spreken.
‘Ze wil het niet,’ zegt Ellen en begint de deur te sluiten. Voor ze hem weer op slot kan doen, stamp ik er tegenaan en ga naar binnen. Ik ruik angst.
Ellen is vol in haar gezicht gesmakt door de deur en ligt languit op het tapijt. Evy kruipt geschrokken het bed op en krijst. Ik doe de deur dicht en op slot, loop op Evy af en boks haar midden in haar voorhoofd. Hierdoor slaat haar achterhoofd tegen de muur aan en valt ze snikkend en kreunend opzij.
Mijn hoofdpijn is terug. Ik masseer mijn slapen en ga op het bed zitten.
Ik heb zin om dat bloed van Ellens gezicht te likken.
Er wordt op de deur gebonkt en aan de klink gerammeld. Mijn vrouw vraagt wat hier in godsnaam aan de hand is.
Ik open de deur een centimeter en zeg: ‘Wat dan?’
‘Dat lawaai!’
‘Hun tv,’ zeg ik.
‘Ze hebben geen tv op hun kamer!’
Ik kijk rond en zie dat dit klopt. Tegen mijn vrouw in de kier: ‘Hun stereo, bedoel ik.’
‘Het klonk alsof er met deuren werd gegooid… en geschreeuwd!’
‘Ja hè? Dat heet muziek tegenwoordig. One Direction. Vet cool, noemen ze dat.’
Er verschijnt een flauw lachje om haar lippen. Ze lijkt erin te trappen.
Er valt een stilte. Ik krab aan mijn buik – volgens mij is mijn schurft zich aan het uitbreiden.
‘Wat eten we straks?’ vraag ik.
‘We gingen toch dat nieuwe restaurantje proberen?’
‘O ja.’
Ze vertrekt.
Ellen is buiten westen. Ik hurk bij haar neer, por in haar zij en haal een vinger door het bloed onder haar neus. Ik ruik eraan en proef ervan. Op mijn knieën buig ik me over haar gezicht en lik de zilte substantie van haar bovenlip. Ik bijt zachtjes in haar lippen, in haar neus.
Intussen is Evy overeind gaan zitten.
‘Mond-op-mondbeademing,’ zeg ik.
Ze begint om haar mammie te schreeuwen. Shit. Ik spring overeind en kijk haastig om me heen. Op Ellens bureau ligt een schaar. Te klein. In plaats daarvan grijp ik een vuistvol potloden uit een bokaal.
Achter me klinkt een gesmoorde gil. Ik draai me om: mijn vrouw heeft een hand voor haar mond geslagen en ogen als schoteltjes. De potloden glijden uit mijn vuist. Ze maakt rechtsomkeert en gaat ervandoor.
Op de overloop kijk ik links en rechts naar de deuren, naar de trap, ik kijk over de balustrade. Dat is de kloterij met grote huizen natuurlijk. Ik sluit mijn ogen en spits mijn oren – waar zit die teef? In de verte hoor ik iets ruisen. Ik concentreer me op de geur.
Ze is hevig aan het zweten. Ik open mijn ogen weer en ga op mijn neus af.
Geuren worden sterker, geluiden steeds luider. Dat ruisen wordt veroorzaakt door haar  kousenvoeten op het tapijt. Ze is in onze slaapkamer!
Ik ga naar de deur en kan zo naar binnen want ze heeft vergeten hem op slot te doen.
Mijn vrouw zit naast het bed op de grond, de telefoon in haar handen.
Het speeksel druipt van mijn kin. Met de rug van mijn hand veeg ik mijn mond af en loop naar haar toe. Ze laat de telefoon vallen, krimpt ineen en schermt haar gezicht af. Ik ruk de poot rond haar kop weg, stroop de mouw van haar trui op en bijt. Zij schreeuwt en slaat met haar vrije hand in mijn gezicht. Ze haakt een vinger in het gat in mijn wang en trekt. Ik scheur! Ik sla haar klauw van mijn gezicht weg en mep haar in de muil.
Bijna huilend van de pijn strompel ik bij haar weg. Ik voel aan mijn wang, kijk naar mijn vingers. Geen bloed. In de spiegel van haar kaptafel is de huid rondom de wond rood aangelopen en ingescheurd, maar ik bloed niet.
Ik pak Eveliens broekspijpen en sleep haar de kamer uit. Ze trekt het beddengoed en een lamp mee, houdt zich vast aan de deurstijlen en schreeuwt de buurt bijeen. Niemand kan haar horen – dat is dan weer het mooie aan grote huizen. Ik sleur haar de overloop op en laat haar benen los. Ik grijp haar bij haar ceintuur en met mijn andere hand bij haar trui en til haar op.
‘Jij mag best eens op dieet, weet je dat?’ Ik draag haar naar de balustrade. Evelien krijst en spartelt met haar benen en probeert me te krabben. Ze is loodzwaar. Mijn benen trillen en ik moet haar op de grond laten zakken. Ik stort uitgeput op mijn knieën.
Nog voor ik iets kan zeggen is mijn vrouw al opgestaan en klaar voor een sprint. Ik kan nog net een onderbeen pakken en bijt haar in haar enkel, zet mijn tanden stevig rond haar achillespees en probeer er doorheen te knauwen. Evelien brult het uit. Ze valt bovenop me.
Er wordt aangebeld. Een moment kijken we elkaar aan – de deurbel? Nu? Evelien begint opnieuw om hulp te roepen. Harder dan ooit.
Terwijl ik haar broek vasthoud kom ik overeind. Ik pak de achterkant van haar trui, zeg ‘moven’ en duw haar samen met Evy terug Ellens kamer in. Als ze opgesloten zijn ga ik naar beneden, openmaken.
Het zijn Peter en Mieke.
‘Ja?’ zeg ik.
Mieke giechelt en Peter vraagt wat ik op mijn gezicht heb. ‘Ketchup?’
‘We eten cheeseburgers.’
Boven zijn Evelien en Evy de longen uit hun lijf aan het gillen. Peter probeert over mijn schouder te kijken.
‘De tv,’ zeg ik.
‘We zijn vroeg, hè?’ zegt Mieke. ‘Mogen we al binnenkomen?’
Fuck. Ik krab aan een mondhoek, lik mijn vinger af. ‘Tuurlijk. Maar eh… dat etentje zal voor een andere keer zijn, vrees ik.’
Als Mieke zich over iets verbaast knippert ze snel met haar ogen.
‘De meiden liggen alle drie in de kreukels,’ zeg ik. ‘Griep.’
‘O…’ Mieke kijkt Peter aan en daarna weer naar mij, knipperend als een halvegare.
Ik kuch in mijn vuist. ‘Heel besmettelijk, hoor ik. Ben zelf al een beetje aan de kwakkel eigenlijk.’
‘O.’
‘Maar ik wil jullie best een hamburger aanbieden, hoor.’ Ik rochel. ‘Kom erin.’
‘Eh…’ Mieke doet een stap achteruit. ‘Wij moeten nog eh…’ Ze wijst met een duim achter zich. ‘Wij moeten Peters ouders ophalen. Ik bel wel met Evelien en dan spreken we een andere datum af. Is dat wat?’
‘Oké dan…’ Ik haal mijn schouders op. Jammer hè?’


*

Ze zitten nu al een hele week opgesloten. Ik ga kijken of ze al tot inzicht zijn gekomen.
De kamer ruikt naar uitwerpselen. Ellen zit in een hoek zichzelf te likken. Eveline is Evy over het haar te strelen en kijkt naar me op. Alle drie zitten ze onder de krabben en de vlekken.
‘Krijgen we godverdomme nog wat te vreten of hoe zit dat?!’ snauwt mijn vrouw. De vlokken spatten van haar muil.


‘Telefoon voor je,’ zeg ik. ‘Mieke.’

1 opmerking: