Frietkot 1930 Antwerpen |
Frietkot
In Nederland zeggen we friettent (of
patatkraam, fort hat matter) tegen iets wat de Belgen hardnekkig een frietkot
noemen. De twee woorden roepen bij mij een wereld van verschil op. Niet eens
taalkundig, eerder culinair. In een friettent zie ik een dikke uitbater voor
me, met een versleten joggingbroek, plakkerig haar en gouden kettingen. Naast
het frietkot zit een mevrouw in een bloemetjesjurk en krulspelden een enorme
berg aardappelen te schillen. Dat verschil.
In België heeft het kot in zijn
algemeniteit een cultstatus. Alle aanbouwsels heten ‘kot’, meervoud ‘koten’,
verzamelnaam ‘koterij’. Ik keek er ook van op toen ik het de eerste keer
hoorde, geneer u vooral niet. Werkkot, fietsenkot, duivenkot, de Belg breidt
gestaag zijn territorium uit met hulp van friends, fools and family én de
lokale doe-het-zelver. Denk daar maar eens aan als u langs de eindeloze
lintbebouwing rijdt en heb medelijden.
Maar bon, frietkot en -tent dus.
Laatst reed ik langs een Nederlandse friettent. Ik kende de zaak uit een grijs
stapverleden en ik kreeg de lucht van verschraald bier en oud vet in mijn neus.
Heel even speelde ik met de gedachte in die uitspanning nog snel wat te eten.
Wat anderen ‘for old times sake’
misschien wel gedaan zouden hebben, deed ik niet. Ik reed door en liet de
friettent letterlijk links liggen. Het wijf dat het ding indertijd uitbaatte,
nestelde zich meteen voor een paar uur op mijn netvlies als de kwak mayonaise
die voor eeuwig op haar koeltoog leek te plakken.
Ik zei ‘wijf’, want dat was het
ook. Een molenpaard op Birkenstoks. Nooit ontmoette ik iemand die grotere
handen heeft dan ik. Zij ook niet trouwens. Maar die van mij pasten met geen
mogelijkheid rond haar bovenarmen. Niet dat ik dat overigens ooit probeerde,
want al bij binnenkomst keek ze elke klant aan alsof die haar de gegevens van
het kasregister kwam ontfutselen, in plaats van dat het iemand was die haar
geld kwam brengen in ruil voor twee slapgebakken frikandellen. Of gecremeerde,
dat kan ook nog.
‘Ja?!’, snauwde ze als een
doodbrave huisvader voor een klein frietje-nee-mayonaise-hebben-we-thuis-nog
binnenkwam.
Een vriend van me stond ooit
halverwege een zuippartij in de naastgelegen dancing, vrolijk neuriënd zijn
beurt af te wachten. Ze keek hem een tijdje nijdig aan, met een oog
dichtgeknepen tegen de rooksliert van een mentolsigaret. ‘Ach man, hou je bek’,
gromde ze tenslotte.
Zijn verdiende loon.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten