zondag 28 maart 2021

Frietkot door Hugo Luijten

 

Frietkot 1930 Antwerpen

Frietkot

In Nederland zeggen we friettent (of patatkraam, fort hat matter) tegen iets wat de Belgen hardnekkig een frietkot noemen. De twee woorden roepen bij mij een wereld van verschil op. Niet eens taalkundig, eerder culinair. In een friettent zie ik een dikke uitbater voor me, met een versleten joggingbroek, plakkerig haar en gouden kettingen. Naast het frietkot zit een mevrouw in een bloemetjesjurk en krulspelden een enorme berg aardappelen te schillen. Dat verschil.

In België heeft het kot in zijn algemeniteit een cultstatus. Alle aanbouwsels heten ‘kot’, meervoud ‘koten’, verzamelnaam ‘koterij’. Ik keek er ook van op toen ik het de eerste keer hoorde, geneer u vooral niet. Werkkot, fietsenkot, duivenkot, de Belg breidt gestaag zijn territorium uit met hulp van friends, fools and family én de lokale doe-het-zelver. Denk daar maar eens aan als u langs de eindeloze lintbebouwing rijdt en heb medelijden.

Maar bon, frietkot en -tent dus. Laatst reed ik langs een Nederlandse friettent. Ik kende de zaak uit een grijs stapverleden en ik kreeg de lucht van verschraald bier en oud vet in mijn neus. Heel even speelde ik met de gedachte in die uitspanning nog snel wat te eten.

Wat anderen ‘for old times sake’ misschien wel gedaan zouden hebben, deed ik niet. Ik reed door en liet de friettent letterlijk links liggen. Het wijf dat het ding indertijd uitbaatte, nestelde zich meteen voor een paar uur op mijn netvlies als de kwak mayonaise die voor eeuwig op haar koeltoog leek te plakken.

Ik zei ‘wijf’, want dat was het ook. Een molenpaard op Birkenstoks. Nooit ontmoette ik iemand die grotere handen heeft dan ik. Zij ook niet trouwens. Maar die van mij pasten met geen mogelijkheid rond haar bovenarmen. Niet dat ik dat overigens ooit probeerde, want al bij binnenkomst keek ze elke klant aan alsof die haar de gegevens van het kasregister kwam ontfutselen, in plaats van dat het iemand was die haar geld kwam brengen in ruil voor twee slapgebakken frikandellen. Of gecremeerde, dat kan ook nog.

‘Ja?!’, snauwde ze als een doodbrave huisvader voor een klein frietje-nee-mayonaise-hebben-we-thuis-nog binnenkwam.

Een vriend van me stond ooit halverwege een zuippartij in de naastgelegen dancing, vrolijk neuriënd zijn beurt af te wachten. Ze keek hem een tijdje nijdig aan, met een oog dichtgeknepen tegen de rooksliert van een mentolsigaret. ‘Ach man, hou je bek’, gromde ze tenslotte.

Zijn verdiende loon.  

 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten