Titel: Toevluchtsoord
Auteur: Jérôme
Loubry
Uitgeverij:
Boekerij
Jaar
uitgifte: november 2020
Recensie: Anita
Kraaien: 4
‘Toevluchtsoord’ van de Franse schrijver
Jérôme Loubry verscheen eerder onder de originele titel ‘Les refuges’.
Van bij het begin, baadt ‘Toevluchtsoord’ in
mysterie. In een collegezaal legt professor Villemin de bijzondere zaak rond
Sandrine Vaudrier voor aan zijn studenten. Belangrijk detail, nergens is er
iets te vinden, noch over Sandrine, noch over de case.
Het verhaal hangt op aan vier bakens.
Het eerste baken brengt Sandrine, een
journaliste, naar het eiland waar haar overleden oma Suzanne haar leven heeft
doorgebracht. Het verhaal switcht voortdurend tussen 1949 en 1986.
Het tweede baken start met een vrouw die
aanspoelt op het strand. Wie is zij? Wie zijn de kinderen die verdronken zouden
zijn? Waarom zijn haar kleren doordrenkt met bloed? Bovendien, het eiland waar zij
is kunnen ontvluchten bestaat niet!! Inspecteur Damien Bouchard en psychiater
Véronique Burel hopen een antwoord te vinden op de vele vragen die rijzen.
Het is niet onmiddellijk duidelijk waarvoor
de bakens staan. Het eerste deel leest heel zintuiglijk en staat bol van
poëtische zinnen die op het bombastische af de sfeer oproepen die heerst op het
eiland dat Sandrine bezoekt. Met de regelmaat van de klok wordt aan de gruwel
van de voorbije oorlog (1940 – 1945) gerefereerd. De woestheid van de natuur
vindt zijn weerklank in de taal. Natuur en personage lijken één te zijn: de
weersomstandigheden worden weerspiegeld in het humeur en de gevoelens van
personages. Het eerste baken zit vol dreiging en voelt heel beklemmend.
Bij het tweede baken, wanneer inspecteur
Bouchard op de zaak wordt gezet, wordt de taal minder heftig en wordt ook
langzaamaan duidelijk waar het met ‘Toevluchtsoord’ naartoe gaat. Waar Sandrine
en Suzanne er niet in slaagden me voor zich te winnen, kruipt de inspecteur
langzaam maar zeker onder mijn huid. De paranormale elementen uit het eerste
deel zijn helemaal verdwenen. Het verhaal komt nu levensecht over en beklijft.
In de Opdracht
neemt Loubry enkele verzen op uit de ballade ‘Der Erlkönig’ van Goethe. Deze ballade brengt het trieste
verhaal van een vader die ’s nachts te paard naar huis rijdt met in zijn armen
zijn doodzieke zoon. De Elfenkoning, symbool voor de dood, lokt het kind dat uiteindelijk
voor hem bezwijkt.
Beetje bij beetje worden meer
verzen vrijgegeven. De Elfenkoning waart voortdurend rond. Er gaat een enorme
dreiging van hem uit. De Elfenkoning gaat als rode draad van baken naar baken
en evolueert van het door een kinderhand getekende figuurtje over een boeman
naar de baarlijke duivel en maakt zich schuldig aan misbruik, pedofilie en
dood. Afschuwelijk is het! Tegelijkertijd is er die stem die iemand (een kind?)
aanspoort om een gedicht in te oefenen omdat het dan ‘allemaal gemakkelijker
zal gaan’. Verzacht poëzie dan toch de zeden?
Dankzij psych Véronique Burel
wordt duidelijk waar ‘Toevluchtsoord’ voor staat. Toevluchtsoord na
toevluchtsoord komen de allerverschrikkelijkste trauma’s naar boven. Op de
tonen van ‘Parlez-moi d’amour’ gaat het vertelperspectief over in de
ik-persoon. Elementen uit het verhaal onthullen hun ware betekenis: een klok
die stilstaat op 20:37 uur, kittens en katten, verdrinkende kinderen en water,
heel veel water. De poel van verderf geeft uiteindelijk zijn geheimen prijs. De
twist treft de lezer vol in de maag.
Meerdere keren zet de auteur mij
op het verkeerde been. Telkens wanneer ik denk de sleutel tot het
‘toevluchtsoord’ te hebben gevonden, geeft Loubry een nieuwe twist aan het
verhaal en volgen er nog schokkendere gebeurtenissen. Loubry weet het zo
aangrijpend te brengen dat ik me de emoties van de personages levendig kan
voorstellen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten