foto Koen Broos |
Naar aanleiding van het uitkomen van zijn nieuwe boek Undercover interviewde Anita nogmaals de innemende Vlaamse auteur Hugo Luijten.
● Je schreef ‘Undercover Alles of niks’ als
spin off van de serie ‘Undercover’ die te zien is op Een en op Netflix. Keek je zelf naar de serie?
- Ja hoor, enorme fan! Ik was dan
ook vereerd dat ik een spinoff mocht schrijven. Ik hoop maar dat ik zowel de
kijkfans als degenen die de serie niet zagen, allebei tevreden kan stellen.
● Hoe moeilijk of hoe gemakkelijk was het
voor jou om aan ‘Undercover’ je eigen draai te geven?
- Gelukkig is een
undercoversetting erg dankbaar om een thriller rond te schrijven. De serie is
natuurlijk ook niet de eerste serie die ooit gemaakt werd rond dit thema. Wel
heeft het genre zijn eigen bijzonderheden. Zo is al vanaf het begin bekend wie
de ‘bad guys’ zijn, dus daar zit geen spanning meer in. Het is geen whodunnit.
Dat betekent dat je de spanningsbogen op andere vlakken moet zoeken. Bij een
undercoververhaal is dat vaak ‘wordt hij ontdekt?’ of ‘hoe loopt dit af?’. Ik
heb geprobeerd om zo creatief mogelijk met die verschillende soorten spanning
om te gaan. De setting in de streek waar ik opgroeide gaf er automatisch ‘mijn’
draai aan, dat was erg leuk om te doen.
● Was je op een bepaalde manier gebonden aan
afspraken met de makers van de serie?
- Niet echt.
Natuurlijk moest Bob Lemmens als personage figureren en het moest een
undercoververhaal worden, maar dat zijn eigenlijk tamelijk logische
voorwaarden. Verder kreeg ik volledig de vrije hand. Ik heb op geen enkel moment
iets geschreven ‘om de mensen te plezieren’. Al hoop ik natuurlijk wel dat ze
veel leesplezier hebben!
● Schreef je ‘Undercover’ met Tom Waes voor ogen?
- Ja, heel duidelijk.
Ik heb de serie een keer of drie bekeken, alleen om zijn manier van spreken, reacties
etc. goed in me op te nemen. Hij is het uithangbord en de meeste lezers zullen
de serie wel gezien hebben. Dan moet je ook zorgen dat de hoofdfiguur lijkt op
degene in de serie.
● Je draagt ‘Undercover’ op aan Maria, je
moeder. Las zij reeds het boek? Wat vond zij ervan?
- Zij is altijd even trots op haar
zoon, dus dat is niet echt een ijkpunt ;-)
● Is het toeval dat de matriarch in het boek
de naam tante Mie meekrijgt?
- Mijn moeder heet ‘Maria’ en ik
heb ook een tante Mia die door vrienden ook wel ‘Mie’ genoemd wordt (zonder
tante ervoor), maar dat heeft allemaal geen rol gespeeld. Ik zocht iets korts,
iets degelijks, iets ‘tante-achtigs’. Tante Mie heeft dat allemaal in zich; het
straalt zowel kracht en onverzettelijkheid uit, maar ook de ‘doortastende
bezorgdheid’ die tantes wel eens kenmerkt. Het is verder een typisch Limburgse
naam, ik denk dat in dit geval de vlag de lading volledig dekt.
● In ‘Undercover’ combineer je het beste van twee, drie werelden? Antwerpen, Belgisch en Nederlands Limburg. Kon je niet kiezen deze keer? (dit is om te lachen hé)
- Ik kan nooit kiezen, wat dat
betreft (ook om te lachen ;-). Wel is het zo dat ik graag een setting kies die
ik goed ken. Van mij dus nooit thrillers die in New York of Tokio spelen. Wel
van tientallen andere plaatsen in Europa overigens, dus echt beperkt voel ik
mij niet. Wel ga ik met graagte mee in de huidige trend op thrillers niet meer
in wereldsteden te situeren, maar eerder in onbekende negorijen. Dat geeft hoe
dan ook een eigen dynamiek. Al is dat niet zonder grenzen: een
achtervolgingsscène in een piepklein dorp lijkt mij niet zo spannend…
● Wat is het waar je van houdt in Antwerpen?
- Deze vraag begrijp ik niet goed
(met excuses). Ik ken ’t Stad (zoals ze in Antwerpen zeggen) erg goed, dus ik
laat mijn thrillers graag op die verschillende plekken spelen. Als Nederlanders
zeggen dat ze Antwerpen een mooie stad vinden, dan bedoelen ze vaak dat ze de
Grote Markt een mooi plein vinden. Ik wil op mijn manier een bescheiden
bijdrage leveren aan alle kanten van de metropool, ook de minder fraaie.
Nog een mooi plekje Antwerpen |
- Er is een Iers gezegde: ‘Je
krijgt de jongen wel uit het dorp, maar het dorp nooit uit de jongen’. (Allez,
het is daar ‘pub’ in plaats van ‘dorp’, maar soit). Dat geldt in zake Limburg
zeker ook voor mij. Ik voel mij geen Nederlander of Vlaming, ik ben Europeaan.
Maar wel met een (groot) zwak voor Limburg; een erg miskende regio, vind ik.
Leeggeroofd en uitgebuit, maar misschien daardoor zijn eigen koppige karakter
behouden.
● De clan in jouw boek vergaarde rijkdom door
witwaspraktijken en gokautomaten. Hoe
kwam je bij die gokautomaten uit?
- In België is dat niet zo’n thema
meer, omdat de gokautomaten op café erg streng gereguleerd zijn. Je kunt bijvoorbeeld
alleen maar spelen door er je ID in te steken. Dat verkleint de kans op
verslavingen én beperkt witwassen in grote mate. In Nederland is men zover nog
niet en kun je nog tamelijk onbeperkt geld verkwisten op zo’n kast. Dat maakt
ook dat er nog altijd – ik wik mijn woorden – veel mogelijkheden zijn om geld
wit te wassen. De opbrengst op papier hoeft niet overeen te komen met de
werkelijke opbrengst…
● Het verhaal is heel geloofwaardig. Hoe bewaak je die geloofwaardigheid en hoe
zorg je ervoor dat je je niet verliest in gewelddadige scènes?
- Pffff….dat is een moeilijke. Ik
heb niet het gevoel dat ik iets moet bewaken. Vaak schrijf ik vijfduizend
woorden en gaat de dag erna de schaar erin. Voor mij is dat een kwestie van
gevoel. Geweld mag, het moet zelfs. Het zijn pers slot van rekening criminelen
hè, geen plechtige communicanten. Anderzijds hou ik zelf niet van de gore
variant van horror. Geen rondvliegende ingewanden voor mij svp. Die scheidslijn
is dun, als je sommige van mijn scènes bekijkt. Misschien dat het helpt dat het
niet verfilmd is… De suggestie is vaak sterker dan het beeld zelf. Laat de
lezer maar fantaseren hoe het eruit ziet, of wat het slachtoffer meemaakt of
voelt. Dat werkt altijd krachtig.
● Gruwel je soms zelf bij zelfgeschreven
scènes? Of kan je wel meer aan dan
soldeerbouten en hamers?
- In dit boek heb ik niet gegruweld
van mijn eigen geschrijf. Waar ik dat wel had was bijvoorbeeld in ‘Het jaar van
de Slang’. Daar zitten een paar scènes in waar ik zelf van moet kokhalzen. Niet
omdat ik het zo plastisch beschrijf (verre van), maar omdat ik juist de lezer
aanzet om zich te realiseren wat het slachtoffer moet meemaken. Ik heb al een
paar keer terug gehoord dat ik in die opzet geslaagd ben. Daarmee vergeleken
zijn de geweldsscènes in dit boek nog te hebben. Denk ik…
● Heb je nu meer inzicht in het reilen en
zeilen in de criminele wereld van wiswaspraktijken? Is het gemakkelijk om daar meer over te weten
te komen?
- Dat was nogal een zoektocht, moet
ik eerlijk bekennen. Ik ben geen financieel deskundige (eerder het tegendeel)
en moest mij die materie eerst zelf eigen maken. Er is nogal wat literatuur
over, ook de onderzoeksjournalistiek wijdt er zeer regelmatig grote artikelen
aan. Vervolgens moeten dat soort details niet het boek gaan overheersen, maar
ze zijn wel belangrijk om de ‘sense of urgency’ bij de lezer los te weken.
‘Waarom is dit zo erg dat er een undercoveroperatie opgezet moet worden’, dat
is een vraag die voor iedereen klip en klaar beantwoord moet zijn. Los daarvan
is het ook wel fascinerend hoe ze dat allemaal flikken. Ik denk dat ik een
tamelijk waterdicht systeem heb bedacht (dat heb ik ook laten checken), alleen
is het in de praktijk nagenoeg onuitvoerbaar. Waarom? Daar mag iedereen zelf
zijn hoofd over breken (voor ik nog mensen op mijn dak krijg die het gaan
uitproberen). Dat onderzoek doen om iets op te kunnen schrijven dat écht zou
kunnen werken, heb ik ook al toegepast in mijn eerste thriller ‘Verast’. Daar
ging het om moordmethodes waar geen kogel of mes aan te pas kwam. Alles klopt,
alles kan, alleen is het in de praktijk vrijwel onmogelijk om het na te
bootsen.
● Was het moeilijk om je undercoveragent Bob
onder controle te houden? Wie stond je
daarvoor bij met raad en daad?
- Mijn vriendin Jolanda leest alles
voor dat het de deur uitgaat, maar op dit thema heeft ze niet hoeven ingrijpen.
Bob stond er vanaf moment nul, hij was direct raak. Nergens moest ik hem
‘omschrijven’ omdat hij bijvoorbeeld op de hoofdfiguur Cools uit mijn andere
thrillers begon te lijken (iets waar mijn redacteur bij de uitgeverij
aanvankelijk nog bang voor was). Dat komt ook omdat Bob Lemmens wel een beetje
op Tom Waes lijkt (althans, zoals ik hem van tv ken). Tamelijk recht door zee,
geen fratsen, doortastend, niet bang, durfal. Dat zijn fijne
karaktereigenschappen om mee te werken voor een schrijver.
● Je schrijft in beeld en klank. Je woordenschat is echt heel uitgebreid. Je mengt met ogenschijnlijk gemak Vlaams en
Nederlands. Is dat een moeilijke oefening
of gaat dat vanzelf?
- Eerst klank: ik ben enorm
muzikaal (voor mijn studie geschiedenis nog twee jaar conservatorium gedaan,
bastuba), dus in veel van mijn zinnen zit een ritme. Die ritmes kan ik
versterken of afzwakken met alliteraties of binnenrijm. Het valt zelden iemand
op, maar ik doe dat heel erg vaak. Ik schrijf ook wel zinnen opnieuw om er het
juiste ritme aan te geven. Of ik zoek een halve dag naar een synoniem omdat de
klank mij niet bevalt. Dat valt zelden iemand op, maar het verschaft mij een
enorm schrijfplezier. Vaak worden de dialogen als reden genoemd waarom ‘die
Luijten zo vlot leesbaar is’, maar ik ben er zeker van dat het ritme etc.
hiervoor verantwoordelijk is.
- Mijn allereerste roman (de oorlogsroman ‘Offer voor een verloren zaak’) heb ik
in ‘onberispelijk Nederlands’ geschreven. Voor mij geen enkele moeite, ik ben immers in Nederland naar school geweest. Mijn thrillers worden bij een Vlaamse uitgever uitgegeven, primair voor de Vlaamse markt. Dan vind ik dat daar ook ‘een zweem van Vlaams’ mag doorklinken. Nooit zoveel dat een Noord-Nederlandse lezer het niet meer zou begrijpen, maar wel duidelijk herkenbaar. Ik krijg daar wel eens commentaar op, van Nederlandse lezers van boven de rivieren. Maar ik heb ook nog met een uitgever te maken die dat soort fratsen maar niks vindt en bovendien is Undercover bedoeld voor de hele Nederlandstalige markt. In ‘Undercover’ staan in totaal dus slechts 67 min of meer typisch Vlaamse (of Limburgse) woorden, waaronder bijvoorbeeld ook ‘pint’, dat ook boven de rivieren bekend is. Ik heb het nu dus echt alleen gebruikt om als ‘couleur locale’ te dienen. Voor het overige ben ik daar zelf tamelijk rechtlijnig in: waarom zou alleen het Nederlands van boven de rivieren ‘goed’ zijn? Tijdens lezingen in (Nederlands) Brabant of Limburg krijg ik er nooit commentaar op. Wij zuiderlingen mogen wat dat betreft veel fierder zijn op onze taal, vind ik.
● Schrijven, is dat voor jou ook
tezelfdertijd het verhaal beleven?
Vermoeiend?
- Ik ben inderdaad zelf bij alles
‘aanwezig’, zeker als ik een scène voor de eerste keer schrijf. Ik beleef alles
mee, sta daar als onopvallende toeschouwer, een vlieg op het plafond, een
muisje achter een plint. Dat is niet echt vermoeiend, vergelijk het met een goed
boek lezen of een mooie film zien. Daar ga je ook in mee en dat is ook niet
echt vermoeiend. Wel gaat het wel eens mis als ik iets herschrijf. Dan staan er
ineens tafeltjes die er eerst niet stonden, verdwijnen deuren en blijkt er nog
iemand op de bank te zitten die officieel al dood is. Goed opletten dus en
steeds (laten) herlezen. Dat ik er zelf bij ben is ook meteen een reden dat ik
zelf nog maar zeer weinig fictie lees. Geen enkele leeservaring kan tippen aan
je eigen schrijfproces. Mulisch zei het al: ‘Schrijver geboren, lezer dood.’
● Wat is dat toch met die sigaretten en
sigaren? Dylano mag geen sigaren roken
in de buurt van Samantha, maar tante Mie paft in haar bijzijn de ene sigaret na
de andere. Kan je dat uitleggen?
- Dat tekent de figuur Tante Mie.
Ze wil enerzijds Samantha beschermen (en haar zoon terechtwijzen), maar is zelf
niet echt bereid om concessies te doen. Dat veroorzaakt vervolgens een grappige
situatie, die de eenkennigheid van Tante Mie goed in de verf zet.
● Je houdt van humor. Kom je altijd weg met je humor? Of trap je wel eens op lange tenen?
- Ik merk dat ik een volks soort
humor heb. Een gevatheid die je op café kunt horen, of op de markt. Dat komt
door waar ik opgegroeid ben, Limburg hangt aaneen van volkse humor. Zolang die
fijnzinnig blijft is dat een ideaal soort humor voor in een thriller. Het zijn
geen flauwe moppen die een spanningsboog verprutsen, het zit eerder in de
personages die op een bepaalde manier ad rem zijn. Op die manier kun je een
verhaal prima sturen; wat meer toogpraat als er wat ontspanning moet zijn na
een heftig moment, geen grappen meer als het spannend wordt. Ik kan ermee
eh…lezen en schrijven. Veel van die humor herken ik overigens in mijzelf,
mensen die mij kennen horen mijn stem ook vaak als ze een boek van mij lezen.
Wel is het zo dat de humor ook wat ongeborsteld is, ruw volgens sommigen. Bon,
dat is dan maar zo.
● Van alle complexen lijdt Dylano aan een
napoleoncomplex. Kan je dit ongemak
omschrijven? Jou bekend?
- Dat is de mening van andere
personages, maar zo heel ver zullen ze er niet naast zitten. Het
napoleoncomplex bestaat uit de drang zich constant te willen bewijzen, vaak op
een agressieve of opdringerige manier. Het komt voort uit miskenning, die in de
jeugd of later plaatsvond, vaak door ouders. In het geval Tante Mie – Dylano is
die miskenning wel zichtbaar. Dylano probeert enerzijds juist in een goed
blaadje te komen, maar doet dat anderzijds op zo’n agressieve manier dat het
wel móet mislopen. Die agressie is trouwens ook een teken van frustratie, die
vaak met deze aandoening gepaard gaat. Het is naar Napoleon genoemd, omdat hij
zich zijn hele leven miskend voelde, ook in de tijd van zijn successen. Zijn
talloze vijanden bleven in hem ‘le Corsaire avec des cheveux plats’ zien (de
Corsicaan met het platte/vette haar), in plaats van het militaire en politieke
genie dat hij in zichzelf zag (en soms ook wel was).
Voilà, de historicus en psycholoog
in één! (Ik heb ook nog psychotherapie gestudeerd maar dat werd een complete
ramp vanwege de wiskunde/statistiek in het programma.)
● Noem mij ongeduldig, maar ben je reeds bezig met een volgend boek? Wanneer mogen we het verwachten?
- Dit boek is nog maar veertien
dagen uit hè… ;-) Het zal er een beetje aan liggen wat de uitgever wil.
Verkoopt ‘Undercover’ boven elke verwachting, dan zal er nog wel een vervolg
achteraan komen. Is het wat minder, dan kunnen ze ook kiezen voor iets anders.
Van zowel Cools en Undercover heb ik een nieuw plot klaarliggen, dus ik kan
direct beginnen. Een nieuw boek zal voor maart/april/mei ’21 zijn, vlak voor de
vakantieperiode. Wat het wordt, dat weet ik alleszins zelf nog niet op dit
moment.
Hugo, bedankt dat ik alweer mocht
‘langskomen’.
Het was heel graag gedaan!
Nog heel veel succes in de toekomst en schrijf maar vlug aan je nieuwe boek! Wij wachten vol ongeduld.
Anita
Geen opmerkingen:
Een reactie posten