zaterdag 27 januari 2018

Deel twee

Dams drukte zijn sigarettenpeuk in de asbak bij de achterdeur uit. De tijd dat hij achter zijn bureau mocht roken was allang verleden tijd. Hij had geprotesteerd, maar had de discussie verloren. Alleen wanneer hij ’s avonds laat nog aan het werk was en zijn collega’s het bureau hadden verlaten, opende hij het raam en pafte er wat af. Elke collega kon het de volgende dag ruiken, maar Dams ontkende stellig. Hij verstopte de asbak in de onderste bureaulade. Heel af en toe, wanneer de asbak uitpuilde met peukjes, gooide hij het leeg in een boterhamzakje.
Dat zijn afdelingschef een extra bureau op zijn kamer had laten plaatsen stoorde hem mateloos. Een jonge student recherchekundige werd aan hem gekoppeld en hij mocht de knul wegwijs gaan maken in het recherchewerk. Alsof het een eer was, maar hij had mopperend toegegeven. Eigenlijk vond hij het maar een last. Hij werkte al jaren alleen. Gisteren was de jonge vent langsgekomen om kennis te maken. De wijsneus was onmiddellijk begonnen te klagen over de rooklucht die in de ruimte had gehangen. Dams had niet opgekeken en niet geantwoord, maar voor hem was de toon gezet.
De student had zich voorgesteld met Wout en zijn hand uitgestoken. In plaats van zijn handdruk te beantwoorden, was Dams in de lach geschoten.
‘Jouw ouders wisten zeker al bij je geboorte dat je bij de wouten ging werken!’ gierde hij het uit en sloeg daarbij met zijn hand op zijn dikke korte bovenbeen.
Toen hij was uitgebulderd had hij “Dams voor jou” gebromd.
Wout vond het erg onbeleefd hoe Dams tegen hem gesproken had, hoe hij hem eigenlijk had uitgelachen. Hij had er nooit zo over nagedacht, al moest hij toegeven dat zijn naam wel uitermate geschikt was voor een functie bij de politie. Toch kon hij er niet om lachen. Wat een welkom, halve gek.
Dams sjokte de trap op naar de eerste verdieping. Met zijn kleine postuur en toch wel wat fors overgewicht was dat elke dag een strijd. Een rokersrocheltje kondigde zijn komst op de afdeling aan. Hij liep langs de kantoren, bromde een goedemorgen en nam plaats achter zijn bureau. Met zijn korte dikke vingers, die geel zagen aan de binnenkant van zijn vingertoppen, draaide hij een puntje aan het uiteinde van zijn enorme snor. Een handeling die hij deed zonder dat hij er zich bewust van was. Zijn vrouw had hem weleens verzocht de snor, die zijn volledige mond bedekte te verwijderen. Hij had één keer aan haar verzoek voldaan en had zich daarna wekenlang naakt gevoeld. Dat was eens, maar nooit weer had hij gezworen.
Als door een wervelwind werd zijn kantoordeur opengeslingerd en verscheen de enthousiaste student in de deuropening. Een luide goede morgen galmde door het vertrek. Die jongen had er duidelijk zin in maar verstoorde Dams gebruikelijke rustige opstart.
‘Wat is er zo goed aan dan?’ bromde Dams.
‘Koffie?’ vroeg Wout op vrolijke toon, niet van plan zijn humeur te laten verpesten door een oude brompot.
Dams keek op de klok en zag dat ze hun bekertje dampende vloeistof moesten meenemen naar de briefingsruimte. Sinds hij, tijdens kantooruren dan, niet meer binnen kon roken kauwde hij er stevig op los en dus nam hij een kauwgompje uit zijn bureaulade. Met zijn ene hand het bekertje koffie en zijn andere achter zijn bretel geschoven knikte hij tegen Wout dat hij hem moest volgen. Dams sjokte door de gang, trouw gevolgd door zijn leerling naar de vergaderruimte waar menig collega stond te smoezen.
Chefke, zoals Dams zijn meerdere oneerbiedig noemde, vertelde dat er een telefoontje was binnengekomen van een onnatuurlijke dood. Collega’s uit het blauw waren reeds ter plaatse gegaan en Dams werd tijdens de briefing als onderzoeksleider aangewezen.
‘Waar ga jij naartoe?’ vroeg Wout toen Dams zijn jas van de kapstok griste.
‘Een misdaad oplossen’, was het antwoord waar Wout niets mee kon.
Sneu voor het slachtoffer, maar Wout kon zich geen betere eerste werkdag voorstellen. Hij wilde bij de recherche en viel met de neus in de boter. Het was hem niet duidelijk waar Dams naartoe wilde, maar hij vermoedde naar de plaats van het delict en zijn adrenaline steeg. Hij was dan ook niet van plan om alleen achter te blijven op het bureau en rende achter zijn leermeester aan.
Zijn gehaast bleek echter nergens voor nodig, want hij trof Dams buiten het bureau een shagje pielend. Was hij daarom meegelopen naar beneden? Het gaf hem wel de gelegenheid enkele vragen te stellen over de aanpak van het onderzoek. Het enige antwoord dat hij kreeg was een rookwalm in zijn gezicht. Hij sloeg de sigarettenrook met zijn hand aan de kant en vroeg opnieuw naar het plan van aanpak.
‘Plan, plan..jullie studenten altijd met jullie plan.’
Wout was niet uit het veld geslagen. Hij was allang voorbereid op de nukken van die oude mopperpot. Toch had hij ook veel positieve verhalen gehoord zoals over de resultaten van deze rechercheur en dat had hem opgewekt gestemd. In zijn ogen was het een Gods zegen dat hij uitgerekend aan hem gekoppeld was. En de vreemde nukken zou hij op de koop toe nemen. Hoe erg kon het zijn?
Dams drukte zijn halfopgerookte sigaret onder zijn schoen uit en sjokte naar de dienstauto. Hij worstelde zijn dikke lichaam achter het stuur. Terwijl Wout nog met de autogordel klungelde reed Dams de poort al uit.         
‘Je hebt je gordel niet om’, zei Wout toen hij eindelijk gesetteld was.
Dams bromde en trok de riem zwijgzaam over zijn dikke buik.
‘Mag de radio aan?’
Zonder het antwoord af te wachten draaide Wout aan de knoppen. Een hard basgeluid kwam uit de boxen en irriteerde Dams zichtbaar.
‘Niet jouw muziek, wel?’ gooide Wout nog meer zout in de wonde. Het duurde niet lang voordat Dams een andere zender zocht. Eén waarvan Wout de tekst duidelijk kon verstaan en begrijpen zonder te moeten vertalen. Niet bepaald zijn smaak, maar hij liet het maar zo. De rest van de rit verliep in stilte, op de muziek van Frans Bauer na dan.
Wout tuurde door het raam naar buiten. Hij zag dat de torenhoge flats aan het landschap werden onttrokken en plaats maakten voor weilanden met grazende koeien. Landerijen met kale bomen schoten aan zijn zicht voorbij. De vele gekleurde bladeren op straat waren nog vochtig van de regenachtige dag daarvoor.
Toen Dams de bebouwde kom inreed leek het dorp uitgestorven. Wout vroeg zich af in welk dood gat ze terecht waren gekomen.
‘Wat een dooie bedoening hier’, floepte Wout eruit.
Dams keek hem aan even aan en begon te grinniken. Wout had het helemaal niet humoristisch bedoeld, maar Dams vond zijn opmerking kennelijk lachwekkend.
‘Je hebt wel humor, jongen. Ik hoop alleen dat je die opmerking niet maakt, wanneer we zijn gearriveerd!’
Wout kleurde van oor tot oor toen hij begreep wat Dams bedoelde en besefte dat ze inderdaad op weg waren naar de plaats delict. Zijn woordkeuze was inderdaad niet erg subtiel en hij zou er rekening mee houden.
In de verte zagen ze een menigte staan. Gegroepeerd op een grasveldje naast een villa dat was afgezet met rood-wit lint. Voor de woning stonden twee agenten kennelijk de wacht te houden. Enkele kinderen waren aan het spelen in de straat en een groep nieuwsgierige huisvrouwen stonden te smoezen voor hun rijtjeswoning aan de overzijde van de villa.
‘Ik doe het woord en jij schrijft’, zei Dams.
‘Maar ik, euh.’
Dams nam een notitieblok van de achterbank en overhandigde Wout deze.
‘Heb je een pen?’
Wout schudde zijn hoofd.
Dams gaf een diepe zucht en haalde hoofdschuddend een pen uit zijn borstzakje.
‘Een rechercheur verlaat nooit het bureau zonder pen en papier’, bromde hij. ‘Knoop dat maar in je oren.’
‘Ik zal er de volgende keer aan denken,’ beloofde Wout, die in alle hectiek niet eens de tijd had gekregen schrijfgerei van zijn bureau te pakken.
De agenten knikten en hielden het afzetlint omhoog. ‘Goede morgen Dams.’
‘Hij hoort bij mij’, wees Dams nogal oneerbiedig naar Wout en nam zijn shag terwijl hij de agenten voorbij stevende. Hij sjokte over het grindpad, rochelde een keer en zag dat Wout hem als een puppy zo trouw volgde.
‘Je gaat nu toch niet staan roken?’ vroeg Wout vol verbazing.
‘Waarom niet?’ antwoorde Dams.
Wout haalde zijn schouders op. Hij vond het ongepast en wilde naar binnen.
‘Luister eens zoon’, zei Dams die een stevige trek van zijn sigaret nam.
‘Ga je alles onthouden of ga je schrijven?’
Wout fronste zijn wenkbrauwen.
‘Heb je dat lint gezien waar je onderdoor bent gekropen? Wat denk je wat dat lint betekent?’
Het betekende natuurlijk dat ze op de plaats delict waren en dat dat gebied voor onderzoek was afgezet. Hij was niet achterlijk! Toch zweeg hij.
Dams vond het nodig om hem haarfijn uit te leggen dat het onderzoek achter het lint begonnen was Dus ook de observatie.
Wout sloeg zichzelf met vlakke hand tegen zijn voorhoofd. Hoe stom kon hij zijn om onmiddellijk naar binnen te willen stuiven. Op school hadden ze uitgebreid les gehad over waarnemingen. Hij sloeg zijn kladblok open en keek om zich heen.
Het viel hem op dat er twee auto’s stonden. Hij noteerde kentekens en merken. Verder zag hij sporen in het grind van vermoedelijk een voertuig dat met hoge snelheid was weggereden. Het eierdoosje in de haag en de schillen verklaarden hem de opgedroogde smurrie aan de voordeur.
‘Braakschade?’ vroeg Dams.
‘Niet aan de voordeur’, maar Wout begreep dat dat antwoord niet afdoende was en liep rondom de woning. Dams daarentegen schoot met zijn vingers zijn sigaret over de haag en stak een kauwgom in zijn mond. Hij draaide aan zijn snor en vroeg de agent bij het afzetlint naar de bevindingen die reeds waren geconstateerd door de collega’s die het eerste ter plaatse waren gekomen. Het enige wat de agenten eigenaardig hadden gevonden was het aantreffen van een bladhark op het pad naast de terrasdeuren.
Binnen in de woning was het een drukte van belang. Het forensische team deed haar werk en de GGD-arts, de arts in dienst van politie en justitie stond in de woonkamer bij het slachtoffer.    
‘Gijzen,’ begroette Dams de oude man. ‘Dat is lang geleden.’
Als oude maatjes schudde Dams de dokter een hand en sloeg hem vriendschappelijk, maar zeker niet zachtaardig op zijn schouder.
‘Jij wordt er ook niet jonger op.’
‘Moet jij zeggen ouwe. Wat is er met hem?’ knikte Dams naar het slachtoffer.
‘Zo dood als een pier.’
Om dat te constateren had Dams geen arts nodig. Het slachtoffer lag op zijn rug en twee grote dode ogen staarden hem roerloos aan.
‘Ik bedoel natuurlijk wat er met hem gebeurd is.’
Alsof Gijzen dat niet begrepen had. De arts snifte een keer en trok zijn plastic handschoenen uit.
‘Als ik het in jouw woorden moet zeggen Dams, zijn kop is ingeslagen.’
Dams draaide bedenkelijk aan zijn snor en knielde naast het slachtoffer terwijl hij de woorden van Gijzen door zijn hoofd liet gaan. Hij wees naar de rode striemen rondom de hals.
‘Niet de doodsoorzaak’, zei Gijzen. ‘Hij heeft wel oog in oog gestaan met zijn moordenaar.’
Dams knikte begrijpelijk. De wondjes op de hand van Verwer waren duidelijk afkomstig van verweer.
‘Hmm...interessant.’
Het moet een hele worsteling zijn geweest.
‘Wie is deze man?’
‘Hendricus Verwer, roepnaam Hennie, vijfenzestig jaar oud en ongehuwd.’
‘Tijdstip van overlijden?’
‘Tussen tien uur gisterenavond en middernacht.’
‘Juist’, krulde de ouwe zijn snor.
Gijzen trok zijn oude leren dokterstas open om het papierwerk in te vullen, terwijl Dams het slachtoffer bestudeerde en de wond aan de rechterkant van Verwers slaap. Dams gebaarde Wout en wees naar het grote gapende gat. Het was voor het eerst dat Wout een lijk zag dat niet reeds lag opgebaard. Het aanzicht maakte hem onpasselijk. Hij slikte een brok in zijn keel weg en lijkwit knikte hij op elke opmerking van Dams, maar de woorden ontgingen hem.
In de broekzak van het slachtoffer vond Dams een portemonnee met daarin een rijbewijs, identiteitskaart en enkele spaarpasjes en visitekaartjes. In het achterste vakje van de portefeuille zat een opgevouwen briefje van vijftig euro.
Een grote donkere kring op het witte wollen tapijt deed Dams vermoeden dat het slachtoffer hevig gebloed moet hebben. Toen hij het hoofd van Verwer iets verschoof bevreemde het hem dat het tapijt ook onder zijn hoofd donkerrood gekleurd was.
Hij klakte een aantal keren met zijn tong en verzocht Wout dat feit te noteren. Al kreunend klom Dams overeind met zijn handen zijn rug ondersteunend. Hij wreef een keer door zijn snor en keek bedenkelijk.
‘Interessant. Wie heeft hem gevonden?’ vroeg hij aan een voorbijlopende agent.
De man wees naar de keuken; ‘De huishoudster.’
Een vrouwelijke collega stond op bij het verschijnen van Dams in de deuropening. Voordat ze de keuken verliet streek ze de huishoudster nog even kalmerend over haar schouder.
‘Goede morgen mevrouw,’ begon Dams, die een keukenstoel in zijn richting schoof.
Lyla omklemde met beide handen een glas water en keek de rechercheurs met betraande ogen aan.
‘Ik heb alles al verteld’, snotterde Lyla.
‘Dat begrijp ik, maar we zouden toch graag even met u praten’, antwoordde Dams. Wout, die ondertussen iets meer kleur in het gezicht had gekregen keek verwonderd toen Dams zijn medeleven betuigde.
‘Zou u ons nog een keer precies kunnen zeggen hoe het vanmorgen is gegaan?’
Lyla knikte en nipte van het water, nog steeds met beide handen het glas stevig maar trillend omklemd. Ze haalde een keer diep adem en vertelde de beide heren over de ochtend.
Wout sloeg het blad van zijn notitieblok om en noteerde wat volgens hem relevant was. Dams begon zakelijke vragen te stellen en liet voor de rest van het gesprek de empathie achterwege. Het scheen Lyla niet te storen. Ze vertelde al sniffend over de ruzie en over de ontdekking van vanmorgen.
‘Weet u of er iets ontbreekt uit de woning?’ wilde Dams weten.
Lyla schudde haar hoofd. Ze had er niet aan gedacht om daarop te letten. Ze had zich daar ook geen één moment mee bezig te houden. Alles had er net als anders uit gezien, met uitzondering van het ontbrekende ontbijtbordje dan. En de eiersmurrie natuurlijk, maar dat gebeurde wel vaker.
‘Was het dan roof?’ kraamde ze er stotterend uit.
‘We kunnen nu nog niets uitsluiten mevrouw. We moeten alles onderzoeken.’
‘Hoe bent u binnen gekomen’, wilde Dams weten.
‘Met een sleutel. Ik heb er één in mijn bezit. Ik bewaar de sleutel altijd in mijn handtasje’, zei ze alsof daarom gevraagd was.
Ze vertelde dat alleen haar man en haar zoon wisten van de sleutel. Verder had niemand een sleutel van de villa.
Het gesprek werd opeens onderbroken door een hels kabaal. Door het grote keukenraam zag Dams dat een man luidkeels probeerde onder het afzetlint door te kruipen. Hij werd tegengehouden door twee agenten, wat tot nog meer verzet van de man leidde.
Hij schreeuwde dat hij naar binnen wilde en de agenten hadden het er maar moeilijk mee.
‘Wie is die man?’ wees Dams naar het raam.
‘Hein Heijnink’, antwoordde Lyla zonder op te kijken.
‘Yuppie’, mompelde Dams bijna onverstaanbaar en liep naar de buitendeur.
Hij stak zijn hand achter zijn bretel en gebaarde dat de man mocht doorlopen. Wie deze Hein Heijnink ook moge zijn, Dams zou hem eens aan de tand voelen en erop wijzen dat zijn gedrag niet gepast was in deze situatie. Het gebulder werd onmiddellijk gestaakt en de man trok zijn colbertjasje recht. Hij veegde een keer over zijn schouders en trok zijn stropdas in model alvorens hij met opgetrokken neus op Dams afstapte en de agent bij het afzetlint nog even minachtend aankeek.      
‘Wat is hier aan de hand?’ vroeg de man. Zijn stem klonk nogal dwingend. Bovendien was hij twee koppen groter waardoor zijn houding nogal neerbuigend overkwam op Dams.
‘Wie bent u?’ vroeg Dams totaal niet geïmponeerd.
‘Verwers advocaat’, en hij zocht in zijn binnenzak naar een visitekaartje.
‘Ah’, reageerde Dams, alsof dat het gedrag van die kerel verklaarde. ‘Wat brengt u hier?’
‘Zaken. Ik heb met De heer Verwer het een en ander te bespreken. Waar is hij?’ gooide hij zijn kin in de lucht.
Dams kuchte een keer en legde hem uit dat ze met een onderzoek bezig waren. Toen de advocaat zijn wenkbrauw optrok en hem vragend aankeek vertelde hij de man subtiel dat de heer Verwer was overleden. Ondertussen stopte Dams het visitekaartje in zijn broekzak en was daardoor even afgeleid. De advocaat zag zijn kans schoon en stoof hem voorbij de woning binnen. Met zijn lompe lichaam en slechte conditie snelde Dams achter de advocaat aan die in één streep naar de woonkamer liep. Bij het zien van het afgedekte lichaam bleef de man stokstijf staan en sloeg zijn hand voor zijn mond. In zijn andere hand hield hij strak zijn aktekoffer vast. Hij leek uit het veld geslagen.
Ondertussen had Wout zich bij de beide heren gevoegd en knikte vragend naar Dams, maar deze had enkel oog voor de advocaat en was niet genegen Wout uitleg te geven. Althans niet nu.
‘Wat is hier gebeurd?’
Dams haalde zijn schouders op. Dat was een vraag waar hij nog geen antwoord op had, maar hij was er heilig van overtuigd dat daar snel verandering in zou komen.
Een agente die zojuist was gearriveerd wees Dams erop dat er tussen de menigte nog een man stond die naar binnen wilde.
‘Wie?’ vroeg de Ouwe kort maar bondig.
De agente haalde haar schouders op;
‘Zijn moeder zou hier werken.’
Dams verzocht Wout om de knul naar zijn moeder te brengen.
Lyla kon wel een schouder gebruiken.




Hein zag niet de meerwaarde om nog langer te blijven.
Hij beheerde alle gerechtelijke stukken van lopende en afgehandelde zaken van Hennie, al lag het merendeel opgeslagen in het archief. Bovendien wist hij als advocaat precies met wie Hennie onenigheid had. Hij had alleen een zwijgplicht.
De heren van de politie wisten waar ze hem konden bereiken.
' Uw afspraak zit in uw kantoor', groette Stella al nagel vijlend haar baas.
Hein nam de stapel post, bekeek het en liet de deur van zijn kantoor achter hem dichtvallen. Zijn cliënt schrok op en keek demonstrerend op zijn horloge maar Hein was niet van plan om zijn verlate komst toe te lichten. Hij ontdeed zich van zijn colbertje en nam plaats aan zijn overvolle bureau, afgeladen met dikke dossiers en prullaria.
De cliënt stoorde zich zichtbaar aan het moeilijke oogcontact en verplaatste een beeldje om zo de advocaat beter in zijn ogen te kunnen kijken. Leunend op zijn ellebogen begon de cliënt zijn komst toe te lichten terwijl Hein onderuitgezakt aantekeningen maakte alsof het een therapiesessie was.
De achtergrondmuziek vulde het kleine voorvertrek. Stella had haar vijltje verruild voor een potje rode nagellak. Ze wapperde met haar vingers om de lak te laten drogen. Al het typewerk had ze gisteren afgerond en ze wist niet goed waarmee ze kon aanvangen. De agenda was bijgewerkt en uitgedraaid. Haar bureau had ze opgeruimd en de koffiepot pruttelde. Misschien dat ze straks een opdracht kreeg wanneer de cliënt het kantoor zou verlaten. Ze kende Hein maar al te goed. Hij was vanmorgen stiller en afstandelijker dan anders. Niets voor hem.
De cliënt verliet het pand en Hein plaatse zijn achterwerk op haar bureau. ‘Het kan zijn dat zich rechercheurs melden.’
‘Rechercheurs?’ Doorgaans waren advocaten en rechercheurs niet bepaald elkaars vrienden, maar ze vroeg niet door toen hij geen antwoord gaf. Ze voelde zijn hete adem in haar nek en sloot haar ogen. Er stond geen afspraak meer op de agenda.

Het forensisch team was klaar en het rapport zou nog volgen.
‘Kauwgom?’
Wout stak afwijzend zijn hand op en verdween naar de bovenverdieping. Observeren, bewijsmateriaal verzamelen in verband met de waarheidsvinding. Ze moesten weten wat er was gebeurd, wie Hennie was en wie een motief had om hem naar een andere wereld te helpen. Het enige wat Wout boven aantrof was een onbeslapen bed. Verder een keurige opgeruimde bovenverdieping. Bijna steriel.
Beneden in het kantoor lagen stapels papieren en de computer stond op stand-by. Dat het forensisch team die niet mee hadden genomen? Foutje zeker. Er kon weleens belangrijke informatie opstaan. Hij ging zo op in zijn observatie dat zijn schouders in een reflex bijna zijn oren raakten, toen een harde brommende stem zijn naam riep. Hij snelde naar de woonkamer en stapte respectvol over de plek waar het lijk had gelegen.
‘Heb je dit gezien, zoon?’
Wout zuchtte geïrriteerd maar vond het niet de gelegenheid, tijd en plaats Dams erop te wijzen dat hij een naam had en er tussen hen beide geen enkele familieband bestond.
Hij staarde naar het dressoir, maar begreep niet goed wat Dams bedoelde. Het zag er allemaal gelikt uit. Geen stofje te bekennen.
Dams wees naar het karaf en de vier whiskyglazen gepresenteerd op een dienblad. Veel mensen hadden zo’n glazen setje op hun kast staan. Wat daar nu zo bijzonder aan was.
Wout stak beide handpalmen in de lucht en krulde zijn mondhoeken omlaag.
‘Interessant’, negeerde Dams Wouts reactie.
‘Wat?’ Hij begreep en zag het echt niet. Het enige wat hem opviel aan het setje was dat twee glazen op de kop stonden en de twee voorste overeind. Of Dams dat bedoelde? Het was natuurlijk wel vreemd dat er twee glazen omgedraaid waren voor een man die alleen woonde. Maar de glazen waren niet gevuld dus wat zei dat dan? Het kon toch opzet zijn, bewust gekozen, puur voor de mooiigheid.
Dams wees naar de dop van de halfvolle karaf. Deze lag op het dienblad.
Ah, dat was inderdaad wel eigenaardig. Had iemand uit de karaf willen schenken? Die Ouwe doelde er zeker op dat Hennie zijn moordenaar moet hebben gekend.
Aan de lichte verkleuring op het houten blad van het dressoir was te zien dat daar iets moet hebben gestaan. Het had onmiddellijk Wouts aandacht. Zou Dams dat ook al hebben opgemerkt? Wout keek rond, maar zag niets wat voldeed aan de afmeting van de gebleekte vlek waarop hij besloot zijn bevinding met Dams te delen.
 ‘Hmm, interessant.’
Dams schoot enkele plaatjes met zijn kleine ouderwetse camera. Het was wel een digitale, maar het zou Wout niets verwonderd hebben als Dams gewoon nog Polaroidfoto’s had genomen. Zo’n vent leek die ouwe hem wel. Zelfs dingen die er volgens Wout niet toe deden werden op de plaat vastgelegd, maar allà die ouwe was de expert. Bovendien was het natuurlijk wel een voordeel van het digitale tijdperk dat je overbodige foto’s gewoon kon deleten. Dat was vroeger wel anders met foto’s die je eerst moest laten ontwikkelen. Gelukkig had Wout die tijd niet bewust meegemaakt. Van vooroorlogse methoden was hij niet bepaald gecharmeerd.
Dams keek op zijn horloge en zag dat het tijd was voor een gebakken vis. De menigte voor de villa was ondertussen gehalveerd en de twee agenten bij het lint waren druk in gesprek met elkaar. Misschien had de jeugd nog iets gezien. Maar die rotvlegels konden wel wachtten. Eerst een gebakken kabeljauw. Prioriteiten stellen noemde Dams dat.


Het nieuws van Hennies overlijden had ook het Stadskantoor bereikt. Na de eerste verontwaardigde reacties heerste er zowaar opluchting en blijdschap over de diverse afdelingen. Het bericht ging als een lopend vuurtje door het gebouw en bereikte ook Dhr. Prinsen. Hij was meestal belast geweest met het in behandeling nemen van Hennies bezwaren. Puur omdat niemand met Hennie kon communiceren en menig ambtenaar het zelfs weigerde.
De twee hadden elkaar zeker niet gelegen, maar Prinsen had zijn werk serieus genomen. Hij probeerde zich op zijn werk te focussen en vroeg zich telkens af; Als het niet Hennie Verwer was, hoe zou hij dan hebben gereageerd en gehandeld? Dat was niet altijd eenvoudig geweest. Integendeel zelfs want het was WEL Hennie. Gelukkig had hij een enorm incasseringsvermogen opgebouwd.
Hij was gisteren zelfs nog bij de villa geweest. Hij had de stoute schoenen aangetrokken en wilde met Hennie in gesprek over de bouwplannen achter zijn woning. Verder dan de voordeur was hij niet gekomen. Hennie had hem van zijn erf gebonjourd en voor van alles en nog wat uitgemaakt. Het was de eerste keer in jaren dat hij terug had geduwd. Er was iets in hem geknapt, maar hij had er op zijn werk over gezwegen.
Na zoveel jaar slikken was het een uitbarsting volkomen logisch, maar onprofessioneel. Hij was zijn eigen grens over gegaan, verdorie!
‘Hey Prinsen! Gebak vandaag?’
Prinsen grinnikte. Al was hij opgelucht dat de strijd ten einde was. Hij wenste niemand dood, zelfs Hennie niet.
‘Hey psst’, leunde Karel voorover.
‘Vertel eens. Hoe heb je het gedaan?’
‘Nou, nou, jongens! Wat denken jullie wel niet van mij!’
Hij wist best dat zijn collega’s grapjes maakten.
‘Als ik hem had willen vermoorden, dan had ik dat wel eerder gedaan. Dan was mij een hoop kopzorgen bespaard gebleven!’ was zijn verweer.
Trakteren ging hem net een stap te ver, arme Hennie. Toch moest hij toegeven dat er een enorme last van zijn schouders viel.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten