‘Houd
je bek man,’ siste zijn maat door de stof van zijn bivakmuts.
Ook
al hadden de mannen zachtjes gesproken, Kai had de verwarring in hun
stemmen gehoord. Kennelijk hoorde hij niet bij het plan. Even
overwoog hij zich om te draaien, te kijken. Misschien had hij toch
nog een kans, maar de porrende loop van de Kalasjnikov in zijn
onderrug weerhield hem hiervan. Kennelijk hadden de mannen de kleine
hapering in zijn bewegen gezien.
‘Doorlopen.’
Kai
keek naar rechts. Naar dat arme mensje. Ze zag bleek en haar
lichtblauwe badjas zat onder het bloed. Hij voelde zich schuldig. Hij
had gefaald. De opdracht was zo simpel; bescherm de koninklijke
familie. Eén godverdomde taak hadden ze, en zelfs die hadden ze
verkloot. Hij had het verkloot. Nederland lag onder vuur en hij had
het verschil kunnen maken. Nu zou hij zo dadelijk worden afgeschoten.
Gek
genoeg voelde hij er niets bij. Niet voor zichzelf althans. Maar dat
oude mensje. God, wat een intens verdriet. Wie waren die klootzakken
die dachten dat ze ons land zomaar kapot konden maken? En waarom? Kai
voelde de tranen in zijn ogen opwellen. Een mix van woede en intens
verdriet.
De
loop van het wapen dirigeerde hem hardhandig naar links, langs het
huis, naar de achterkant. Die terroristen wisten dondersgoed waar ze
mee bezig waren. Sukkels had ie ze genoemd, Mo. Als je even googelt
zie je meteen dat je hier wezen moet voor het beste effect. Ik zeg
je, ze hebben ze binnen 5 minuten te pakken. Oh, wat hadden ze het
mis gehad. Wie waren hier nou de sukkels? Hij dacht aan z’n maat.
Waarschijnlijk lag hij nu dood in de bungalow. Misschien was hij wel
beter af. Hij had in ieder geval wat gedaan. Straks, als dit voorbij
zou zijn, zou zijn naam vol eerbied worden genoemd. Maar hijzelf …
laffe hond! Hij had z’n geweer laten vallen en zijn armen bibberend
omhoog gestoken toen de man met de indringende ogen hem onder schot
nam.
Achter
op de parkeerplaats stond het zwarte busje met z’n deuren wagenwijd
open. Twee gemaskerde mannen met automatische wapens in hun handen
hielden ernaast de wacht. Ze leken alles in de nabije omgeving
haarscherp in de gaten te houden.
Kai
keek naar rechts. Iets wat daar lag trok zijn aandacht. Hij zou het
beeld nooit meer van zijn netvlies krijgen. Jay, en Lisa, beiden nog
geen twintig jaar oud, aan flarden geschoten. Mensen met wie hij
vanmorgen nog aan de koffie had gezeten, met wie hij had gelachen en
aan wie hij kletspraatjes had verkondigd. Daar lagen ze, hun
uniformen besmeurd, hun dode ogen opengesperd. Kai had nog nooit een
lijk gezien. Ja, tijdens de opleiding, toen ze het mortuarium hadden
bezocht. Maar dit … zo onwerkelijk, zo echt dat het bijna weer nep
leek. Er lag nog iemand. Hij lag op zijn buik met beide armen vooruit
gestoken. Zijn gezicht kon hij niet zien. Maar Kai hoefde zijn
gezicht ook niet te zien om te weten wie daar lag. Mijn god … Oh
mijn GOD. Ze hadden het gedaan. De klootzakken hadden het echt
gedaan. Kai wilde in elkaar storten, neervallen en in het niets
verdwijnen. Maar hij deed het niet. In plaats daarvan rechtte hij
zijn rug en stak zijn borst vooruit. Nu moest hij er zijn voor haar.
Zijn eigen angst zou hij overboord zetten. Hij zou alsnog doen wat
nodig was. Hij zou haar beschermen.
Met
een doffe dreun sloegen de deuren van de bus dicht. Het werd
pikdonker. Naast zich hoorde hij haar zachtjes huilen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten