Fout boek
Je hebt een boek geschreven. Je zoveelste manuscript,
maar het eerste dat is uitgegeven. Apetrots ben je. En dat mag, na jaren zwoegen. Het liefst zou je overal op je lijf pauwenveren gestoken krijgen,
desnoods op
plaatsen waar de zon nooit schijnt. Met beverige handjes haal je
het bovenste boek uit het doosje dat de uitgever je gestuurd heeft. Wat voelt
het goed aan! En die kaft! Vakwerk. Je haalt diep adem en slaat jouw boek open,
het échte eerste exemplaar, voor de schrijver, uiteraard. Je leest - bijna high
- een willekeurige zin op een willekeurige pagina van je.
Pats!
Wat is er met die
zin?
Een foutje?
Nee!
Jawel!
Een visioen van ruiten van een mooie winkel, door de
eigenaar zelf ingegooid. Flitsen van slechte recensies, van lezers die het boek
aan de kant smijten, boekverkopers die hun neus ophalen. Een boek met een fout,
ha! Een fout boek. En je had zo’n hoge dunk van de redacteur. En na je laatste
bewerking had je het nog een keer gelezen. En daarna de drukproef van begin tot
eind, zin voor zin, woord voor woord, letter voor letter bijna. Niet dus.
Je lacht om jezelf als je boek nummer 2 en nummer 3 op
dezelfde pagina openslaat. K*t! Overal ontbreekt op pagina 22 dat streepje
tussen ‘beelden’ en ‘naar’. Zodat die zin onbegrijpelijk is geworden.
Bellen met de uitgever. Dat is normaal, zegt die. Ja,
voor hem misschien. Jij had het je anders voorgesteld. Je neemt een scherp
potlood en voegt boven de regel dat streepje toe. Dan kunnen in ieder geval jouw
afnemers van thuis gesigneerde boeken zien dat je het beste met ze voorhebt.
Zo ongeveer gaat het bij een schrijver met het eerste
foutje dat hij of zij ontdekt in het eerste boek. Bij het tweede en het derde foutje
wordt het al iets gemakkelijker. En uiteindelijk komt er een vorm van
acceptatie. Plus het voornemen om het bij het volgende boek nog veel beter te
doen. Je krijgt te horen dat de lezers er toch overheen lezen, dat het in elk
boek zo is, dat je er alleen voor moet zorgen dat het bij jou beperkt blijft
tot ‘een paar’ foutjes. Echt vervelend wordt het als blijkt dat lezers het wél
opmerken. En recensenten. Sommigen vinden het heerlijk om over foutjes te
schrijven.
Ik lees nu een boek van een collega van me. Zijn boek
wemelt van de foutjes. Ik heb aangeboden om ze allemaal door te geven. Maar het
is een ondankbare vriendendienst. In het algemeen is het advies aan auteurs om
nooit iets te zeggen over foutjes. Taboe, dus. En daarmee ideaal voor een
column.
Waar kunnen ze zoal vandaan komen, die foutjes?
Een van de bronnen is het aanbrengen van veranderingen in de
tekst. Als je een stukje weglaat komt dat het verhaal vaak ten goede, maar een
boek is een eenheid en het weglaten van stukje A kan ertoe leiden dat stukje B onbegrijpelijk
wordt, of dat iemand in B iets weet zonder dat hij het kán weten (want hij
hoorde ervan in A).
Klassiek is de valkuil die zich openspert als je een boek
verandert van de eerste persoon (ik) naar de derde persoon (hij, zij), of
andersom. Geheid dat ergens het woordje ‘mijn’ of ‘haar’ over het hoofd wordt
gezien.
Dan heb je natuurlijk ook nog allerlei andere foutjes van
de schrijver waar de redacteur overheen heeft gelezen. Ook redacteuren zijn
mensen. Helaas en toch maar goed ook.
Extra vervelend - want echt helemaal jouw schuld - zijn
foutjes die erin sluipen na of bij het verwerken van de opmerkingen van de
redacteur. Je moet het heel eng vinden om iets te veranderen nadat een
redacteur er doorheen is gegaan. Of je moet een uitgever hebben met een heel
goede eindredacteur, die gespecialiseerd is in de kleinst mogelijke foutjes.
Tot slot zijn er nog de foutjes die gemaakt worden door
het opmaakprogramma van de uitgever. Zo’n programma heeft soms de
onhebbelijkheid om woorden totaal verkeerd af te breken. Het woord ‘beetje’ kan
dan goed ‘bé- tje’ worden. Onbegrijpelijk, maar ik heb het al vaak gezien. Dus
het nalezen van de drukproef is een bijna heilige bezigheid.
Foutjes in mijn boeken? In mijn tweede ‘Een vloek uit
Kyrgyzstan’ staan er bij mijn weten maar twee. In het eerste (‘Uit de
duisternis neergedaald’) en het derde (‘Wie noemde haar zwak?’) een paar meer.
In mijn vierde boek zullen er géén staan, uiteraard. Haha! Ik zal ook geen
prijs uitloven voor de lezer die in een van mijn boeken het hoogste aantal
foutjes vindt. Want dat doe je niet bij taboes.
Het is een gemene en dus leuke vraag om in een interview
aan een auteur te stellen. ‘Wijs eens een paar foutjes in je boek aan.’ Foei!
Dat doe je niet bij een taboe.
Het schaamrood stijgt je naar de wangen, je maag krampt en je tenen krommen als recensenten menen een taboe te moeten doorbreken. Gelukkig was het voor jou geen taboe om over de foutjes op deze vermakelijke (herkenbare) manier te schrijven. Leuk om te lezen.
BeantwoordenVerwijderenZijn de leuke foto's weer van jou Ink?
BeantwoordenVerwijderenDank je wel, Yara. De plaatjes zijn van Ink
BeantwoordenVerwijderenGeen foutjes (naar mijn weten ), gewoon een goede column. :)
BeantwoordenVerwijderenIk heb erg mijn best gedaan, Michelle. En ik had een goede eindredactrice: Ink.
BeantwoordenVerwijderenClemens, ik wil even zeggen dat ik het echt heel leuk vind dat je columns voor ons schrijft. Grrr Ink
BeantwoordenVerwijderenDan is het genoegen dus wederzijds. Des te mooier. Volgende week een ziekenhuisgevaar.
BeantwoordenVerwijderen