Hokjesgeest
Mijn neefje, enig kind vond het maar wat gezellig om bij
mijn zusjes en mij te komen logeren. Wij drieën hadden echter een hekel aan
hem. Hij was door en door verwend en niet gewend om met andere kinderen te
spelen. Hij wilde altijd zijn zin krijgen en de baas spelen. Net als wij. Hij
had echter een pré. Hij barstte van het speelgoed en bezat zo waar een heuse racebaan.
Stinkend jaloers was ik op hem. want hoe vaak ik met Sinterklaas het voor mij
ultieme cadeau ook vroeg, ik kreeg het nooit. Eens in de zo veel tijd streken
wij dan ook over ons hart en stonden hem toe te komen logeren. Onder een
voorwaarde. Hij moest wel zijn racebaan meenemen.
In mijn jeugd moesten meisjes nu eenmaal met poppen spelen.
Terwijl ik veel liever buiten in bomen klom. Ik vond het dan ook heerlijk toen
mijn beste vriendinnetje verhuisde naar een huis met een grote boomgaard. Het
deerde me niets dat haar vader telkens opnieuw geduldig met een ladder aan moest
komen sjouwen, omdat ik zo hoog als maar kon een boom in wilde klauteren, maar
steeds opnieuw niet meer omlaag durfde.
Misschien is toen al mijn afkeer om mensen in hokjes te duwen wel al ontstaan.
Ik hou van de Beatles én van de Stones, van Hazes én van Poppy Chubby., van
Sinatra én van headbangen. Ik wil niet kiezen tussen het een of het ander, ik
wil het liefst alles. Het fijne is dat ik daardoor van heel veel verschillende
dingen kan genieten. Het nadeel is dat ik ook nauwelijks geleerd heb een keuze
te maken.
Recalcitrant kan ik er nog steeds van worden, als iemand me
probeert in een hokje te duwen. Wat een mooi woord trouwens re-cal-ci-trant,
twee c’s achter elkaar met ieder zijn eigen uitspraak. Het woord klinkt waarschijnlijk
zo goed omdat die c’s ieder hun eigen karakter mogen hebben. Hels word ik als bijvoorbeeld
een autoverkoper technische details van ‘mijn’ auto met mijn man gaat staan
bespreken. Tenslotte heb ik me net weken alle autotermen eigen gemaakt. Weet ik
precies wat ik wil hebben en weet mijn man echt van toeten noch blazen.
Dat verklaart wellicht ook dat ik graag van de gebaande
paden afwijk. Iets wat me bij het schrijven goed van pas komt. Zeg nou zelf: een
boek is toch veel spannender als de personen niet al te stereotiep zijn? Als de
gebeurtenissen onverwacht en niet voorspelbaar zijn?
Voor ik met schrijven ben begonnen, wist ik heel lang niet
wat voor soort boek ik zou willen schrijven. Ook bij boeken wil ik me, net als
bij de muziek, niet beperken tot een paar genres. Mijn stemming bepaalt wat
voor soort boek ik wil lezen. Lange tijd zocht ik op plaatje in de bibliotheek.
Blanco (meestal literatuur), Pistool, vergrootglas, hartje, smiley, of de
kinderboekenafdeling. Tot ik ontdekte dat ook buiten mijn favoriete
genreaanduidingen heel wat moois te lezen valt. Ik heb bijvoorbeeld niets met
paarden of paardensport. De boeken van Dick Francis heb ik echter verslonden. Genreaanduidingen
hebben mij er lange tijd van weerhouden de mooiste boeken te ontdekken.
Met deze voorgeschiedenis kan het ook bijna niet anders, dat
mijn boeken niet in een bepaalde categorie in te delen zijn. Zijn het
thrillers, chicklits? Literatuur of lectuur? Onder welk NUR-nummer vallen ze? Wat heb ik zitten worstellen om de juiste
categorie te vinden. Mijn eerste boek ‘Cupcakes en een koffer’ is allesbehalve
een kookboek en anders dan de roze kaft doet vermoeden is het helemaal niet
zoet. Mijn eerste boek staat nu onder romantiek en humor in de bibliotheek. Een
echte thrillerlezer zal mij dus nooit ontdekken.
Voor mijn volgende boek ‘Tango met een knal’ ga ik mijn proeflezers raadplegen. Is het vooral
een thriller (natuurlijk wel weer met een dosis romantiek) of is het toch weer
een spannende roman (chicklit) vol actie.
Yara March laat zich niet zo
makkelijk in een hokje duwen. Je zult het wel niet vreemd vinden,
dat ík daar in elk geval niet rouwig om
ben.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten